Duits - steunles - 1

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Lesefertigkeit

Leesvaardigheid

Duits

Steunles - 1

Leesvaardigheid

• Er zijn korte en lange teksten
• Er zijn open vragen en meerkeuze vragen, 
• Open vragen staan in het Nederlands en je moet in het Nederlands beantwoorden (uitzondering als de vraag zegt: schrijf over / citeer)
• Meerkeuzevragen zijn (in het algemeen) in het Duits, dus ook de antwoordmogelijkheden!
• Je mag een Duits-Nederlands woordenboek bij je toets gebruiken

eerste kennismaking met tekst + vragen

1. bekijk het plaatje bij de tekst
2. lees de titel en de inleiding
3. Probeer voor jezelf nu te verplaatsen in het onderwerp

                 Signaalwoorden en :                                          (dubbele punten)

woorden die een verband leggen tussen 2 zinnen, zinsdelen of alinea's

                      Verbanden

1. Uitbreiding - Opsommingen
2. Voorwaarde
3. Tegenstellingen
4. Reden - Oorzaak – Conclusie
5. Andere belangrijke signaalwoorden

Het is belangrijk dat je signaalwoorden Duits-Nederlands kent en de functie weet.

Uitbreiding en opsomming

• und = en
• dann = dan, daarna
• (aber) auch = (maar) ook
• sowie = als ook / eveneens
• außerdem = bovendien

Voorwaarde

• wenn = als / indien

Tegenstellingen

aber / sondern = maar

doch / trotzdem = toch

statt = in plaats van

jedoch = echter

dennoch = toch / zelfs dan

dagegen = daarentegen

zwar = weliswaar

obwohl = hoewel

Reden - Oorzaak - Conclusie

• weil = omdat
• denn = want
• darum / deshalb / deswegen = daarom
• so / also = dus
• nämlich = namelijk
• indem = doordat
• damit = zodat

andere belangrijke signaalwoorden

• zum Beispiel = bijvoorbeeld
• auch = ook
• sogar = zelfs

Tekst 1

Tekst 1

Wat is de kern van deze tekst? Een moeder ...

1. deed zich voor als examenkandidate
2. gaf de antwoorden op examenvragen aan haar kind.
3. probeerde een examen te stelen
4. zette een docent onder druk om hogere examencijfers te geven

Tekst 1

Tekst 2

Welche Aussage stimmt mit dem 1. Absatz überein?

1. André hat auch mal negative Erfahrungen mit Kunden gemacht.
2. Immer öfter werden Lebensmittel per Post verschickt.
3. Viele Paket-Empfänger schätzen das hohe Liefertempo von DHL.
4. Werbung im Fernsehen hat nicht immer den gewünschten Effekt.

Welcher Titel passt zum 2. Absatz?

1. Fester Ablauf
2. Immer größere Fahrzeuge
3. Kreuz und quer durch Deutschland
4. Lange Arbeitstage

Waardoor neemt volgens alinea 3 het aantal verstuurde pakketjes toe? Beantwoord deze vraag in het Nederlands.

Was soll der 4. Absatz deutlich machen?

1. DHL bietet einen neuen Service an.
2. Online bezahlen wird immer beliebter.
3. Postboten sind bald überflüssig.
4. Versandbetriebe verbessern die Garantieregelungen.

Tekst 1

Tekst 3

Was macht der 1. Absatz über Janine deutlich?

1. Seit sie ein Handy hat, ist ihr Leben viel langweiliger geworden.
2. Seit sie ihr Handy abgegeben hat, leidet sie an Panikanfällen.
3. Sie fragte sich, ob sie im Alltag ohne Handy zurechtkommen könnte.
4. Sie wurde in ihrer Clique nicht mehr ernst genommen ohne Handy

Wie hat Janine die Woche ohne Handy erlebt? (Absatz 2)

1. als angenehm
2. als anstrengend
3. als aufregend
4. als langweilig

Wie umschreibt Janine im 3. Absatz ein Handy?

1. als ein nützliches Gerät
2. als ein Statussymbol
3. als lustiges Spielzeug

„Wir Jugendlichen werden mittlerweile von vielen Erwachsenen als Süchtige dargestellt“ (Absatz 4) Was ist Janines Meinung dazu?

1. Erwachsene sollten nicht jammern: Sie benutzen genauso oft Handys wie Jugendliche.
2. Handys sind für die meisten Jugendlichen eine Sucht
3. Jugendliche sind nicht süchtig, sondern eher kontaktfreudig.

Was hat das Experiment bei Janine bewirkt? (Absatz 5)

1. Janine ist klar geworden, dass sie nie wieder ohne Handy leben will.
2. Janine meint, ihr Handygebrauch wird gleichbleiben.
3. Janine wird ab sofort auf ihr Handy verzichten.
4. Janine wird ab und zu mal eine handyfreie Zeit einlegen.