Newton 3.4

Herhaling 3.2
  • p = F / A (Nm-2 of Pa)
  • Druk <--> botsende deeltjes
  • Temperatuur in K of oC
  • p V / T = nR --> p1 V1 / T1 n1 = p2 V2 / T2 n2
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Herhaling 3.2
  • p = F / A (Nm-2 of Pa)
  • Druk <--> botsende deeltjes
  • Temperatuur in K of oC
  • p V / T = nR --> p1 V1 / T1 n1 = p2 V2 / T2 n2

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling 3.3
  • Fasen (l, g s)
  • Faseovergangen (6 stuks)
  • Elastisch en plastische vervorming
  • dichtheid = massa / Volume
  • relatieve rek = lengteverandering / beginlengte
  • spanning = kracht / oppervlakte
  • Elasticiteitsmodulus = spanning / relatieve rek

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

3.4 Energie en warmtetransport
  • Hoe hoger T, hoe hoger de gemiddelde bewegingsenergie per deeltje.
  • De warmte van een voorwerp is de totale som van alle bewegingsenergie van alle deeltjes van het voorwerp.

Slide 4 - Tekstslide

Leg één hand op het tafelblad, en pak met je andere hand een poot van je stoel vast. Welk voorwerp voelt het koudst aan?
A
Het tafelblad.
B
De stoelpoot.
C
Beiden even hoog.

Slide 5 - Quizvraag

Leg één hand op het tafelblad, en pak met je andere hand een poot van je stoel vast. Welk voorwerp heeft de hoogste temperatuur?
A
Het tafelblad.
B
De stoelpoot.
C
Beiden even hoog.
D
Dat is niet te zeggen.

Slide 6 - Quizvraag

3.4 Energie en warmtetransport
Of een voorwerp koud of warm aanvoelt, heeft te maken in hoeverre het voorwerp zijn energie / warmte kan afstaan of opnemen. Er zijn drie vormen van dit warmtetransport.

Slide 7 - Tekstslide

Welke drie vormen
van warmtetransport
ken je? (3 x antwoorden)

Slide 8 - Woordweb

3.4 Energie en warmtetransport
De 3 vormen van warmtetransport zijn:
-Stroming (convectie) -- energie verplaatst met stof mee
-Geleiding -- energie verplaatst via stof, stof blijft op zijn plek
-Straling -- energie verplaatst zonder tussenstof

Slide 9 - Tekstslide

3.4 Energie en warmtetransport
Wanneer je energie, warmte (Q) toevoert aan een voorwerp / stof, zal de temperatuur stijgen.

Van welke factoren is deze temperatuursstijging afhankelijk?

Slide 10 - Tekstslide

Van welke factoren is de temperatuurstijging
van een voorwerp afhankelijk?

Slide 11 - Woordweb

3.4 Energie en warmtetransport
Hoe meer energie (Q), hoe hoger de temperatuurstijging (dT).
Hoe meer massa van het voorwerp, hoe lager de dT.
Stel nu de formule op voor de temperatuurstijging dT.

Slide 12 - Tekstslide

dT = (m, Q)

Slide 13 - Woordweb

3.4 Energie en warmtetransport
Voor het opwarmen of afkoelen van een voorwerp geldt:
ΔT = Q / m c   --> Q = m c ΔT
Hierin is Q de hoeveelheid energie / warmte in Joule (J)
m de hoeveelheid stof in kilogram (kg)
ΔT de temperatuursverandering in Kelvin of Celcius K of o
c de soortelijke warmte in Joule per kilogram per Kelvin (J/(kg K))
LET OP: de ΔT in de grafiek mag in K of oC. Voor een Δ T is dat hetzelfde!
Voor de warmtecapaciteit 'C' van een voorwerp geldt: C = ∑ mc. De eenheid is J/K of J / o
In de 'grote' C zitten alle verschillende massa's en soortelijke warmtes van de verschillende onderdelen van het voorwerp al verwerkt. Zo kan de 'C' van een thermosfles 18 J/K zijn.

Slide 14 - Tekstslide

Hoe groot is de soortelijke warmte van koper?
A
420 J kg-1 K-1
B
387 J kg-1 K-1
C
140 J kg-1 K-1
D
390 J kg-1 K-1

Slide 15 - Quizvraag

Je voert 55 J warmte toe aan een blokje koper van 15 gram van 20 oC. Bereken de temperatuur die het blokje krijgt.

Slide 16 - Open vraag

3.4 Energie en warmtetransport
Wanneer er een temperatuursverschil tussen binnen en buiten is, zal er warmtetransport plaatsvinden door bijv. een raam.
Van welke factoren is de hoeveelheid warmte in totaal naar buiten of binnen gaat afhankelijk?

Slide 17 - Tekstslide

Van welke factoren is de totale warmte
die door een (dicht) raam stroomt afhankelijk?

Slide 18 - Woordweb

3.4 Energie en warmtetransport
  • Hoe hoger het temperatuursverschil (deltaT of ΔT), hoe meer energietransport.
  • Hoe dikker het raam (d), hoe minder energietransport.
  • Hoe langer het duurt (t), hoe meer energietransport.
  • Hoe beter de stof geleid (k), hoe meer energietransport.
  • Hoe groter het raam (A), hoe meer energietransport

Stel nu een formule op voor de hoeveelheid energie die zicht door het raam tranporteert.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

E = (deltaT of ΔT, A, d, k, t)

Slide 21 - Woordweb

3.4 Energie en warmtetransport
  • Hoe hoger het temperatuursverschil (deltaT of ΔT), hoe meer energietransport.
  • Hoe dikker het raam (d), hoe minder energietransport.
  • Hoe langer het duurt (t), hoe meer energietransport.
  • Hoe beter de stof geleid (λ), hoe meer energietransport.
  • Hoe groter het raam (A), hoe meer energietransport

E = t λ A ΔT / d --> E / t = λ A ΔT / d  -->  P = λ A ΔT / d
P warmtevermogen in W (J/s)  -  -  - A oppervlakte  in m2  -  -  - d dikte van het raam in m
ΔT temperatuursverschil binnen-buiten (in K of oC)  - - - λ warmtegeleidingscoëfficient in (..)

Slide 22 - Tekstslide

Wat is de warmtegeleidingscoëfficient
van messing?

Slide 23 - Woordweb

3.4 Energie en warmtetransport
De eenheid van de warmtegeleidingscoëfficient [λ].
P = λ A ΔT / d
P d = λ A ΔT
λ = P d / A ΔT
In eenheden:
[λ] = W x m / (m2 K) -->[λ] = W / (m K) = W m-1 K-1

Slide 24 - Tekstslide

3.4 Energie en warmtetransport
Werk nu door aan de skill-tree.
Als je je zelfverzekerd voelt, kan je opgaven 119-120-122-123-124 proberen!

Slide 25 - Tekstslide

Goede vragen uit de les waar leerlingen zelf nog even aan moeten werken.
Waarom is het deeltjesmodel van een gas niet bruikbaar voor vloeistoffen en vaste stoffen (JT)

Slide 26 - Tekstslide