Fouten met verwijswoorden

Formuleren : 

Fouten met verwijswoorden
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Formuleren : 

Fouten met verwijswoorden

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel: 
Ik kan fouten met verwijswoorden herkennen en verbeteren, want ik ken de regels die horen bij het gebruik van verwijswoorden.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Welke vraag stel je voor het lijdend voorwerp?
A
Wie of wat + gezegde
B
Alle werkwoorden in de zin
C
Wie of wat + ow + gezegde
D
Aan of voor wie + gezegde + ow

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?

Ik geef een CD aan Lucas

Slide 5 - Open vraag

Welke vraag stel je voor het meewerkend voorwerp?
A
Wie of wat + gezegde
B
Alle werkwoorden in de zin
C
Wie of wat + ow + gezegde
D
Aan of voor wie + gezegde + ow

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?

Ik geef een CD aan Lucas

Slide 7 - Open vraag

Verwijswoorden 
De-woorden: deze en die                     De tafel / deze tafel / die tafel
Het-woorden: dit en dat                        Het huis / dit huis / dat huis



Slide 8 - Tekstslide

Verwijswoorden 
Hen: als het verwijswoord een lv is / na een vz
        Het is hen niet gelukt. 
        Het cadeau is voor hen.

Hun: als het verwijswoord een mv is (zonder vz)
       Ik geef hun een cadeau. 
Let op: Ik geef aan hen een cadeau.


Slide 9 - Tekstslide

Onjuist verwijzen 
Dat                  verwijst naar een onzijdig woord (het-woord).
Wat                 verwijst naar de overtreffende trap, onbepaald 
                         voornaamwoorden ('iets', 'niets'), de hele zin of een deel van een 
                          zin.                               
                         Het is iets wat ik niet leuk vind. 
                         Het kind huilt, wat irritant is.


Slide 10 - Tekstslide

Onjuist verwijzen 
Vz + wie          = personen             
                          Jan met wie ik graag dans, heeft blonde haren.

Waar + vz       = zaken, dingen en dieren
                          De pen waarmee ik graag schrijf, is op.

Slide 11 - Tekstslide

Kies uit waar + vz of vz + wie
Het paard ... ik zit, is bruin.

Slide 12 - Open vraag

Kies uit waar + vz of vz + wie
De vrouw ... ik door de bossen loop, heeft bruine haren.

Slide 13 - Open vraag

Geef aan waar het woord 'wat' naar verwijst. Leg ook uit waarom het 'wat' is.

Mijn ouders kochten een vakantiehuis in Frankrijk, wat wij erg leuk vonden.

Slide 14 - Open vraag

Geef aan waar het woord 'dat' naar verwijst. Leg ook uit waarom het 'dat' is.

Mijn ouders kochten een vakantiehuis in Frankrijk, dat wij erg leuk vonden.

Slide 15 - Open vraag

Slide 16 - Video

Fouten met verwijswoorden
Onjuist verwijzen
Je gebruikt het verkeerde verwijswoord om naar een ander woord (of een woordgroep) in de zin te verwijzen --> het antecedent 
Naar de-woorden verwijs je met die, naar het-woorden met dat. 

Niet: De jongen dat daar loopt.
Wel: De jongen die daar loopt. 


Slide 17 - Tekstslide

De piano staat op het podium. ... heeft veel toetsen.
A
Die
B
Dat

Slide 18 - Quizvraag

Fouten met verwijswoorden
Onduidelijk verwijzen
Het gebruikte verwijswoord kan naar meerdere woorden of woordgroepen in de zin verwijzen of het verwijswoord verwijst naar iets wat niet in de tekst staat.
– * De raad heeft na langdurig overleg besloten haar beslissing over de bouw van een nieuw stadion nog twee weken uit te stellen.
Het woord raad is mannelijk, dus haar moet zijn zijn.
Het geslacht van een woord (mannelijk, vrouwelijk of onzijdig) vind je in de Woordenlijst Nederlandse Taal of in een woordenboek. Aan sommige de-woorden kun je zien dat ze vrouwelijk zijn, zie aantekening.

Slide 19 - Tekstslide

Onduidelijk verwijzen 
- Soms wijst een verwijswoord terug naar iets wat niet in de tekst staat. De zin is dan incorrect. 
- Soms ontstaat onduidelijkheid doordat er meer dan één antecedent mogelijk is. 

Deze paragraaf gaat over het resultaat en het model. Het komt uitgebreider aan bod in het volgende hoofdstuk.


Slide 20 - Tekstslide

Onduidelijk verwijzen 
Namen van landen, provincies, steden en clubs en ook verkleinwoorden zijn het-woorden, waarnaar je verwijst met het en zijn.

Helaas heeft SC Cambuur zijn beste spelers moeten verkopen.

Zijn verwijst naar de club.



Slide 21 - Tekstslide

Pak je aantekening over vrouwelijke uitgangen erbij. 

Slide 22 - Tekstslide

Wat is een bezittelijk voornaamwoord?


A
mij
B
Ik
C
mijn
D
hen

Slide 23 - Quizvraag

Ik heb een nieuwe fiets. Het is ... fiets.

Slide 24 - Open vraag

Kies het juiste verwijswoord.
Het bedrijf kon niet voldoen aan de vraag van … klanten.
A
haar
B
zijn

Slide 25 - Quizvraag

Kies het juiste verwijswoord.
De apotheek kon niet voldoen aan de vraag van … klanten.
A
haar
B
zijn

Slide 26 - Quizvraag

Goed of fout? Leg uit.
De mentoren overhandigden hun aan het eind van het jaar de rapporten.

Slide 27 - Open vraag

Vul in: 'dat' of 'wat'.
Gisteren zijn er in de mist diverse ongelukken gebeurd, … veel blikschade opleverde.

Slide 28 - Open vraag

Ik heb het lesdoel bereikt: ik kan fouten met verwijswoorden herkennen en verbeteren
A
Juist
B
Onjuist
C
Mwah

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Video

En nu aan de slag
Havo: H3 formuleren 1 t/m 3
Vwo: H2 formuleren: opdr. 1 t/m 4

Slide 31 - Tekstslide