In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
WI 1HV Hoofdstuk 7 - Woordformules
§7.5 Vergelijken met grafieken
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
§7.5 Formules opstellen bij grafieken
Ik kan grafieken met elkaar vergelijken door af te lezen punten in een formule in te vullen.
Slide 2 - Tekstslide
Terugblikken op: §7.1 t/m §7.4
§7.1 Van beschrijving naar formule
Slide 3 - Tekstslide
Terugblikken op: §7.3 Lineaire Formules
Slide 4 - Tekstslide
Terugblikken op: §7.4 Formules opstellen bij grafieken
Slide 5 - Tekstslide
Terugblikken op: §7.4 Formules opstellen bij grafieken
Slide 6 - Tekstslide
Begingetal
Het begingetal van een formule is te vinden in de grafiek en in de tabel. Hiernaast is dat '20'.
In de grafiek:
Daar waar de grafiek
de y-as snijdt heb je de coordinaat:
(0, 20)
Dus begingetal 20.
Slide 7 - Tekstslide
Begingetal
Het begingetal van een formule is ook te vinden in een tabel (die je bijvoorbeeld uit een grafiek hebt gehaald).
In de tabel:
Het getal onder de 0.
Dus 20.
Slide 8 - Tekstslide
Uit de tabel kan je zien dat er per 20 minuten €10 bij komt. Hoeveel komt er dus per 1 minuut bij? Welke berekening hoort daar bij?
A
Per 20 minuten komt er €10 bij,
dus per minuut is dat 20 : 10 = 2
Dus 2 euro per minuut.
B
Per 20 minuten komt er €10 bij,
dus per minuut is dat 10 : 20 = 0,50
Dus 0,50 euro per minuut.
Slide 9 - Quizvraag
Welke stappen en in welke volgorde neem je om een formule uit een grafiek te maken?
A
1: maak een tabel uit je grafiek
2: Lees het begingetal af
3: Bereken hoeveel er bij komt per 1 eenheid
4: Schrijf de formule op
B
1: maak een tabel uit je grafiek
2: Lees het begingetal af
3: Schrijf de formule op
4: Bereken hoeveel er bij komt per 1 eenheid
C
1: maak een tabel uit je grafiek
2: Schrijf de formule op
3: Bereken hoeveel er bij komt per 1 eenheid
4: Lees het begingetal af
D
1: Schrijf de formule op
2: Lees het begingetal af
3: Bereken hoeveel er bij komt per 1 eenheid
4: maak een tabel uit je grafiek
Slide 10 - Quizvraag
Het begingetal is 20 en er komt 0,50 per minuut bij. De formule is dus:
A
tijd x 0,50 = 20
B
tijd x 0,50 + = bedrag
C
tijd x 0,50 + 20 = bedrag
D
tijd x 0,50 + 20
Slide 11 - Quizvraag
Leerdoelen
§7.5 vergelijken met grafieken
Ik kan grafieken met elkaar vergelijken door af te lezen punten in een formule in te vullen.
Slide 12 - Tekstslide
§7.5 Formules opstellen bij grafieken
Slide 13 - Tekstslide
Paragraaf 7.5: Vergelijken met grafieken
Een snijpunt is het punt waar de grafieken elkaar snijden.
Slide 14 - Tekstslide
Paragraaf 7.5: Vergelijken met grafieken
Als je voor één uur een
fiets huurt, welk
bedrijf is dan het
goedkoopst?
Een snijpunt is het punt waar de grafieken elkaar snijden.
Slide 15 - Tekstslide
Paragraaf 7.5: Vergelijken met grafieken
Vanaf hoeveel uur is
het andere bedrijf
goedkoper?
Een snijpunt is het punt waar de grafieken elkaar snijden.
Slide 16 - Tekstslide
Welke is de goedkoopste bij
1645 kubieke meter gas ?
Slide 17 - Tekstslide
§7.5 Formules opstellen bij grafieken
Slide 18 - Tekstslide
Hiernaast zie twee grafieken van de kosten voor het huren van een auto. Welke bedrijf raad je aan om bij te huren?
Slide 19 - Open vraag
Hiernaast zie twee grafieken van de kosten kosten voor mobile telefoon gebruik. A heeft formule: aantal MB x 0,1 + 5 = bedrag. B heeft formule: aantal MB x 0,2 + 1 = bedrag. Bij welk aantal MB maken de kosten niets uit? Laat zien met een berekening door in te vullen in de formules.