oefenen

• Nederlands
• Secondary Education
• Age 13

Planning

woordentest

dialoog voor feestje af

woordentest

Alle woorden opgeschreven?

Dialoog schrijven

Werk in tweetallen

Een van jullie is jarig hat (Geburtstag). Overleg samen (zusammen) wat er alles nodig is voor het feestje. 

Leerling A gaat boodschappen en leerling B is de winkelier 

oefenen

leerboek: p. 10, opdracht 12

werkboek: p. 15, opdracht 10

sich fragen

bedeuten

1. bedeuden
2. beduiden
3. betekenen
4. betuiken

aufwenden

verstehen

geben/bestehen

1. begaan
2. bestaan
3. geben
4. besteen

eintauschen

mitmachen

1. meedoen
2. meemacken
3. meedoon
4. midtoen

Diminutiv

Wat is de diminutief met eigen woorden?

Wat zijn de regels van de diminutief?

de boom

het ding

zacht

het nummer

het bier

het boek

Lernen für die Arbeit

Vokabeln: LB Seite 94 und 95 komplett

Diminutiv: WB Seite 10

Unbestimmte Zahlwörter: WB Seite 8

Dialog schreiben: Seite 15 (uitdrukkingen)

(Goede volgorde üben: WB Seite 13)

Unbestimmte Zahlwörter

Übersetze

viel, viele:

wenig, wenige:

einige:

einzelne:

manche:

Unbestimmte Zahlwörter

Übersetze

viel, viele: veel

wenig, wenige: weinig, 

einige: enig

einzelne: enkel

manche: sommige

Nenne alle unbestimmten Zeitwörter

manche

viele Äpfel

wenige Möhren

einige Pfirsiche

einzige Möhre

einziges auto

Uitdrukkingen

Leerboek p. 15 

Schrijf een dialoog in de supermarkt. Je bent de klant en spreekt met de winkelier.

Opsturen in itsLearning