Want, als, daarom, omdat

2 korte zinnen = samen 1 lange zin

grammatica

omdat
als

want

daarom

wat leer je vandaag bij grammatica:

Je kunt 2 korten zinnen aan elkaar plakken =  1 lange zin.

Dat doe je met het woordje : OMDAT

Dat doe je met het woordje : ALS

Dat doe je met het woordje : WANT
Dat doe je met het woordje: DAAROM

een reden

betekent:

waarom doe je het?

Voorbeeld met omdat

Ik wil naar huis.

Ik heb hoofdpijn.

=

Ik wil naar huis omdat ik hoofdpijn heb.

Let op! Wat is er nu anders?

Voorbeeld met als

Ik geef een feestje.

Ik ben jarig.

=

Ik geef een feestje als ik jarig ben.

Let op! Wat is er nu anders?

Bij zinnen met omdat of als verandert het werkwoord van de 2e zin van plaats

1    2       3                                                1       3                    2

Ik  blijf thuis                  omdat          ik      hoofdpijn  heb.

Ik geef een feestje    als                  ik      jarig             ben.

Ik ben blij, omdat /nu /schijnt/ de zon/

Iedereen is blij, als / is / het / mooi weer /

's Morgens kan ik niet eten,

want ik denk aan jou...
's Middags kan ik niet eten,
want ik denk aan jou...
's Avonds kan ik niet eten,
want ik denk aan jou...

's Nachts kan ik niet slapen,

want ik heb honger !!!

Maak 1 lange zin. Gebruik: omdat
Ik blijf in mijn bed. Ik ben nog moe.

Maak 1 lange zin. Gebruik: omdat
Ik ga naar school. Ik leer daar Nederlands.

Maak 1 lange zin. Gebruik: omdat
Hij is te laat. Zijn fiets is kapot.

Maak 1 lange zin. Gebruik : als
Ik word rijk. Ik werk hard.

Maak 1 lange zin. Gebruik: als
Mijn zusje is stil. Ze krijgt een koekje.

Maak 1 lange zin. Gebruik: als
Ik lees de krant. Ik heb tijd.

Wanneer gebruik je het woordje omdat?

als je weet waarom je het doet !

= een reden

Let op ! : Het werkwoord van de 2e zin komt achteraan!

Wanneer gebruik je het woordje als ?

als je weet wanneer je het doet !

= tijd

Let op ! : Het werkwoord van de 2e zin komt achteraan!

want

Je kunt ook 2 korten zinnen samen plakken met het woordje

want

Bij zinnen met want verandert het werkwoord van de 2e zin niet van plaats

1     2      3

Hij kan vandaag niet naar school komen.

Hij heeft straks een Corona-test.

1     2      3                                                                   want    1     2          3

Hij kan vandaag niet naar school komen  want   hij heeft straks een Corona-test.

na WANT -> eerst wie/wat, dan 1e werkwoord, dan rest

Zij is verdrietig. Zij mist haar vriendje.

Zij is verdrietig,

                1          2               3

want    zij        mist         haar vriendje.

na WANT -> eerst wie/wat, dan 1e werkwoord, dan rest

Ik heb goed mijn best gedaan.

             Ik wilde graag een goed cijfer halen.

Ik heb goed mijn best gedaan,

want    ik      wilde       graag een goed cijfer     halen.

Wanneer gebruik je het woordje want ?

als je weet waarom je het doet !

= een reden

Let op ! : het werkwoord van de 2e zin blijft op dezelfde plaats!

Goed of fout:
Ik ga eten koken, want ik honger heb.

1. Goed
2. Fout

antwoord:

Ik ga eten, want     ik     heb      honger.

Goed of fout:
Ik ben een beetje moe,
want ik heb 15 km gefietst.

1. Goed
2. Fout

antwoord:

Ik ben een beetje moe,

want    ik     heb    15 km    gefietst.

Welke zin is goed?
Ik hoef niet te lopen, want

1. ik met de bus ben
2. met de bus ik ben
3. ik ben met de bus
4. ik met de bus ben

Welke zin is goed?
Ik ben met de auto, want

1. mijn fiets is kapot
2. mijn kapot is fiets
3. mijn fiets kapot is
4. mijn is kapot fiets

Welke zin is goed?

Ik wil graag verhuizen, want

1. ik een huis met een tuin wil
2. ik met een tuin wil een huis
3. een huis met een tuin ik wil
4. ik wil een huis met een tuin

Welke zin is goed?

Ik heb mijn tas ingepakt, want

1. ga ik slapen bij mijn tante
2. ik ga bij mijn tante slapen
3. bij mijn tante ga ik slapen
4. bij mijn tante slapen ik ga

Maak de zin af, gebruik: want
Het is een mooie woonkamer. De
ramen zijn groot.

Maak af. Gebruik: want
Ik loop 's avonds niet graag
alleen buiten. Ik ben bang in het
donker.

Maak af. Gebruik: want
Mijn kinderen gaan graag
naar de dierentuin. Zij
houden van dieren.

Grapje tussendoor:

Jantje bestelt een pizza bij de pizzeria.

''Wil je hem in 4 of in 12 stukken?",

vraagt de pizzabakker.

"In 4 stukken graag", antwoordt Jantje,

"want ik kan er echt geen 12 opeten!"

Wanneer gebruik je het woordje daarom ?

als je weet waarom je het doet !

= een reden

Let op ! : 

Het werkwoord van de 2e zin wisselt van plaats met het onderwerp (wie/wat).

+ het woordje : 'en'

en daarom .......... (= reden)

Voorbeeld 1

Ik ben verliefd.

Ik ga verkering vragen.

Ik ben verliefd en daarom ga ik verkering vragen.

Voorbeeld 2

Ik maak een grapje.

Het meisje vind mij leuk.

Ik maak een een grapje en daarom vind het meisje mij leuk

Voorbeeld 3

Ik wandel met mijn vriendin in het park.

Ik ben te laat.

Ik wandel met mijn vriendin in het park en daarom ben ik te laat.

Maak af: Ik ga morgen trouwen en daarom ...................

Maak af:
Mijn laptop is kapot en daarom .......

Maak af:
Ik weet niet waar mijn vriend is en daarom .........

Maak af:
De grammatica is moeilijk en daarom ..............

Maak af:
Ik wil wat drinken en daarom ..........

Maak af:
Zij vindt volleybal leuk en daarom .......

Maak af:
Ik woon nu in Nederland en daarom ..........

Een zin met en, maar, dus, of werkt op dezelfde manier als een zin met want:

Je kunt de woorden want, en, maar, dus en of gebruiken om van 2 zinnen 1 zin te maken.

 Wie/wat op 1, dan het 1e werkwoord, dan de rest op 3 en daarna het 2e werkwoord op 4.

Na en, maar, want, dus en of verandert er eigenlijk niets.

 Je wilt goed Nederlands leren. Je moet veel oefenen.     

          Je   wilt        goed Nederlands leren,

dus   je   moet     veel                             oefenen.

 Ik loop naar de winkel. Ik ga met de fiets.

           Ik           loop          naar de winkel,

of       ik           ga              met de fiets.

Na en, maar, want, dus en of verandert er eigenlijk niets.

Mijn man is 50. Ik ben 48 jaar oud.

               Mijn man    is       50

en         ik                    ben   48 jaar oud.

    

Ik wil naar binnen. De deur is op slot.            

             Ik                wil       naar binnen,

maar   de deur   is        op slot.

1 

Ik blijf thuis omdat ik hoofdpijn heb.

1   2      3                    1   3                2

Ik geef een feestje als ik jarig ben.

1   2       3                        1   3      2