In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
1. Schimmeldraden zijn lange, dunne draden waaruit veelzijdige schimmels meestal bestaan 2. Sporen zijn cellen waaruit een nieuwe schimmel of plant kan ontstaan
A
1 : waar
2: nietwaar
B
1: nietwaar
2: waar
C
beide waar
D
beide nietwaar
Slide 13 - Quizvraag
1. Een aardappelbovist plant zich voort door sporen
2. Bier wordt gebrouwen met behulp van schimmels
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar
2 nietwaar
D
1 nietwaar
2 waar
Slide 14 - Quizvraag
Vul in:
Met ... 1 ... kun je ... 2 ... doden. Dat doe je omdat deze ziekten veroorzaken
A
1: schimmels
2: sporen
B
1: bacteriën
2: schimmels
C
1: sporen
2: schimmels
D
1: antibiotica
2: bacteriën
Slide 15 - Quizvraag
Schimmels hebben:
A
wel een celwand
geen celkern
wel bladgroenkorrels
B
wel een celwand
wel een celkern
geen bladgroenkorrels
C
geen celwand
geen celkern
wel bladgroenkorrels
D
wel een celwand
geen celkern
geen bladgroenkorrels
Slide 16 - Quizvraag
1. Michael zegt: Schimmels zijn nuttig, ze eten (resten van) dode organismen in de natuur, ze ruimen ze op. 2. Jordy zegt: Voetschimmel wordt ook wel zwemmerseczeem genoemd
A
Beide waar
B
Beide niet waar
C
Michael: niet waar
Jordy: waar
D
Michael: waar
Jordy: niet waar
Slide 17 - Quizvraag
Paddenstoelen hebben een functie bij de voortplanting van schimmels
A
ja
B
nee
Slide 18 - Quizvraag
Voor het bereiden van deze producten worden schimmels gebruik: 1: Brood 2: Wijn
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar
2 nietwaar
D
1 nietwaar
2 waar
Slide 19 - Quizvraag
1. Een schimmelkaas kun je eten
2. Een ziekte die veroorzaakt wordt door een bacterie kan bestreden worden door medicijnen die gemaakt worden uit een bepaalde schimmel
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar
2 nietwaar
D
1 nietwaar
2 waar
Slide 20 - Quizvraag
Devin zegt: een bacterie is een organisme Amir zegt: een bacterie is een cel Safina zegt: een bacterie heeft weefsels Wie heeft/hebben gelijk?
A
Devin en Amir
B
Amir en Safina
C
Safina en Devin
D
Alleen Devin
Slide 21 - Quizvraag
Een bacterie heeft een celkern
A
ja
B
nee
Slide 22 - Quizvraag
Voortplanting van Bacteriën: Bacteriën planten zich voort door te delen
A
Waar
B
Nietwaar
Slide 23 - Quizvraag
Dit product is gemaakt met bacteriën.
zuurkool
A
ja
B
nee
C
soms wel
D
soms niet
Slide 24 - Quizvraag
Patrick heeft een bacteriële longontsteking. 4 Leerlingen krijgen daarna last van hun luchtwegen. Kunnen zij een longontsteking hebben?
A
ja want de longontsteking van Patrick is besmettelijk
B
nee, want de longontsteking van Patrick is niet besmettelijk
Slide 25 - Quizvraag
Bacteriën hebben
A
wel een celwand
geen celkern
wel bladgroenkorrels
B
wel een celwand
wel een celkern
geen bladgroenkorrels
C
geen celwand
geen celkern
wel bladgroenkorrels
D
wel een celwand
geen celkern
geen bladgroenkorrels
Slide 26 - Quizvraag
Roy zegt: Bacteriën planten zich voort door deling
Emily zegt dat bacteriën zich voeden met dode resten van organismen
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
Roy: waar
Emily: niet waar
D
Roy: niet waar
Emily: waar
Slide 27 - Quizvraag
Bacteriën
A
zijn nuttig omdat ze een beschermende laag op je huid vormen
B
zijn nuttig voor de natuur, ruimen (resten) van organismen op
C
zijn nuttig omdat ze voorkomen dat het glazuur van je tanden wordt aangetast
D
A, B en C zijn waar
Slide 28 - Quizvraag
Bacteriën kunnen zich elke 30 minuten delen. Als er één is:
Hoeveel bacteriën zijn er na 4 uur?
A
18
B
4
C
256
D
400
Slide 29 - Quizvraag
Een paar dagen na het zwemmen hebben deze meiden een oorontsteking en krijgen ze antibiotica. Wat is NIET waar?
A
waarschijnlijk waren er bacteriën in het open water aanwezig
B
De antibiotica doodt zowel schadelijke als nuttig bacteriën