Lockdown Les 2b: Herhalen en oefenen werkwoordspelling H2B: pv, stam/ik-vorm

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Werkwoordspelling 1

Vormen

1. Persoonsvorm tegenwoordige tijd 
2. Persoonsvorm verleden tijd 
3. Voltooid deelwoord 
4. Infinitief (hele werkwoord) 
5. Gebiedende wijs
6. Tegenwoordig /onvoltooid deelwoord;
7. Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.

les 2: werkwoordspelling

Persoonsvorm tegenwoordige tijd 

Persoonsvorm verleden tijd 

Verschil stam en ik-vorm

Oefenen en huiswerk 12-01

Maak de nu volgende opdrachten, dit is tevens het huiswerk voor 12 januari.

 

Stel volgende les vragen.

Hij ___ vanavond wat we gaan eten.

1. bepaald
2. bepaaldt
3. bepaalt

___ je zusje morgen 12 jaar?

1. Word
2. Wordt

1. Goed
2. Fout - verkeerdt
3. Fout - verkeert

Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!

1. betekend
2. betekent
3. betekendt

Kies de juiste PV en let goed op de tijd!

- Je ...... de werkwoordspelling nu vast een stuk beter! Bekijk anders nog eens de video :)

1. snapt
2. snapte
3. snapd
4. snapdt

Hij (geloven, tt) mij niet.

1. gelooft
2. geloofd
3. geloofdt

Wat (vinden, tt) je van mijn nieuwe schoenen?

1. vind
2. vindt
3. vint

De jongens (ontmoeten) elkaar gisteren op het voetbalveldje.

1. ontmoete
2. ontmoeten
3. ontmoette
4. ontmoetten

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

De nieuwe spits kon niet aan de (wekken) verwachtingen voldoen.

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Gisteren (luiden) de voorspelling nog regen en storm, maar nu schijnt de zon

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Thea en Bas waren zo laat vertrokken, zodat ze (vrezen, vt) te laat te komen.

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Het (verbazen, tt) me steeds weer dat er altijd wat moois bloeit in hun tuin.

Afgelopen weekend ___ (verven) hij het huis.

1. verfte
2. verfde

vanochtend ___ (shoppen) ik niet in de winkelstraat, maar ik ___ (surfen) op internet.

1. shopde - surfde
2. shopte - surfte
3. shopde - surfte
4. shopte - surfde

1. Goed
2. Fout - ontruimten
3. Fout - ontruimden
4. Fout - ontruimde

Hij ___ (melden) gisteren dat jouw mening zijn keuze ___ (beïnvloeden).

1. melde - beïnvloede
2. meldde - beïnvloedde
3. melde - beïnvloedde
4. meldde - beïnvloede