Unit 5 Complete oefening 1BK (17 juni)

Herhaling UNIT 5
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhaling UNIT 5

Slide 1 - Tekstslide

Words / Grammar

Slide 2 - Tekstslide

Vertaal de woorden tussen haakjes.

-In darts, it’s best (to aim ) at the middle. -
A
wangen
B
raam
C
richten
D
klein

Slide 3 - Quizvraag

Vertaal de woorden tussen haakjes.

-What do you see when you look out of your (window)?. -
A
wangen
B
raam
C
richten
D
klein

Slide 4 - Quizvraag

Vertaal de woorden tussen haakjes.

Wow! Your ____ (tanden) are very white.
A
teeth
B
face
C
head
D
finger

Slide 5 - Quizvraag

Vul het juiste Engelse woord in:

There is a new film playing at the ____.

A
cinema
B
shopping centre
C
work out
D
throw

Slide 6 - Quizvraag

Vul het juiste Engelse woord in:

Can you ____ the ball to me?

A
cinema
B
- shopping centre
C
work out
D
throw

Slide 7 - Quizvraag

Much of many:

Do you eat ______ sweets?
A
much
B
many
C
a lot of

Slide 8 - Quizvraag

My father has got _______ cars in his garage.
A
a lot of
B
much
C
many

Slide 9 - Quizvraag

(fast) A car is _____than a bike, but an aeroplane is the fastest.
A
faster
B
fastest

Slide 10 - Quizvraag

(cheap) A hamburger is ______ than a steak, but a ice cream is the cheapest.

Slide 11 - Open vraag

(light) A motorcycle is lighter than a car, but a bike is the ______ .
A
lightest
B
lighter

Slide 12 - Quizvraag

(tall) Peter is taller than Lisa, but Mary is the_______ .

Slide 13 - Open vraag

Grammar: heden
present simple - present continuous 
                    Present Simple
                   Present continuous
               altijd, vaak, nooit, soms
                      nu, op dit moment
                 hele werkwoord 
            let op bij SHIT --> w.w. + -s
(+)
                am/are/is + w.w. + -ing
I walk to school every day
My brother walks to school every day
(+)
I am walking to school right now.
My brother is walking to school.
Do you study on weekends?
(?)
Are you studying at the moment?
I don't study on weekends.
(-)
I am not studying at the moment.

Slide 14 - Tekstslide

SAMENVATTING

Slide 15 - Tekstslide

Wanneer gebruik je "will / shall"?
A
Als iets nu gebeurd
B
Als iets vaak, nooit of soms gebeurd
C
Als iets in de toekomst gebeurd

Slide 16 - Quizvraag

Wanner gebruik je de "Present Simple"
A
Als iets nu gebeurd
B
Als iets altijd, vaak, soms of nooit gebeurd
C
Als iets in de toekomst gebeurd

Slide 17 - Quizvraag

Wanner gebruik je de "Present Continuous"
A
Als iets nu gebeurd
B
Als iets altijd, vaak, soms of nooit gebeurd
C
Als iets in de toekomst gebeurd

Slide 18 - Quizvraag

Will / Shall
Present Simple
Present Continuous
Toekomst
Op dit moment
Altijd, vaak, soms, nooit
Nu
Tomorrow
At the moment
Every day
Right now
Never
Next week

Slide 19 - Sleepvraag

present simple, present continuous en will / shall

I ____ my grandma in England next summer.
A
visit
B
am visiting
C
will visit

Slide 20 - Quizvraag

present simple, present continuous en will / shall

Those boys (not - to come) ____ to the party next week.

Slide 21 - Open vraag

present simple, present continuous en will / shall

I (to walk) to school tomorrow
A
am walking
B
will walk
C
walk

Slide 22 - Quizvraag

William_______ at the moment
A
sleeps
B
is sleeping
C
will sleep

Slide 23 - Quizvraag

present simple, present continuous en will / shall

My sister (to wait) ____ for me right now

Slide 24 - Open vraag

present simple, present continuous en will / shall

My brother ____ in the park every day.
A
runs
B
is running
C
will run

Slide 25 - Quizvraag

present simple, present continuous en will / shall

Peter always _____ a hat to school.
A
wear
B
wears
C
is wearing
D
will wear

Slide 26 - Quizvraag

present simple, present continuous en will / shall

I (to wait) ______ for my brother every day.

Slide 27 - Open vraag