Klas 2B unité 2

Vertaal: arrêter
A
stoppen
B
vérifier
C
attraper
D
battre
1 / 18
volgende
Slide 1: Quizvraag
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Vertaal: arrêter
A
stoppen
B
vérifier
C
attraper
D
battre

Slide 1 - Quizvraag

 pouvoir

kunnen
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je/j'
                       peux
                  pouvez
                        peut
                       peux
                 peuvent
                pouvons

Slide 2 - Sleepvraag

elles ___ (pouvoir)
A
peux
B
peut
C
pouvez
D
peuvent

Slide 3 - Quizvraag

nous ___ (pouvoir)
A
voulons
B
voulez
C
pouvons
D
pouvez

Slide 4 - Quizvraag

Vertaal: vangen
A
attraper
B
conseiller
C
lancer
D
perdre

Slide 5 - Quizvraag

Vertaal: bevlogen
A
proposer
B
placer
C
échanger
D
passioné

Slide 6 - Quizvraag

Je
Tu
Il
nous
Passé composé
peux
peux
peut
pouvons
j'ai pu
tu as pu
vous avez pu
ils ont pu

Slide 7 - Sleepvraag

Vertaal: de elleboog
A
le matériel
B
le but
C
le coude
D
la batterie

Slide 8 - Quizvraag

Vertaal: car
A
ding
B
verslaan
C
want
D
over

Slide 9 - Quizvraag

Vertaal: zij kunnen
A
Ils/Elles pouvent
B
Ils/Elles peuvent
C
Ils/Elles peutent
D
Ils/Elles ont pu

Slide 10 - Quizvraag

Vertaal: nager
A
knutselen
B
gooien
C
verslaan
D
zwemmen

Slide 11 - Quizvraag

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (zijn) oncles
A
ton
B
tes
C
son
D
ses

Slide 12 - Quizvraag

Vertaal: la voix
A
de plank
B
het doel
C
de stem
D
het recept

Slide 13 - Quizvraag

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (zijn) soeur
A
sa
B
ton
C
son
D
ta

Slide 14 - Quizvraag

Vertaal: de tocht
A
le casque
B
la région
C
la flute
D
la balade

Slide 15 - Quizvraag

Vertaal: wij kunnen
A
Nous pouvent
B
Nous pouvons
C
On pouvons
D
On peut

Slide 16 - Quizvraag

je (pouvoir)
A
peut
B
peux
C
peuvent
D
pouvez

Slide 17 - Quizvraag

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (mijn) tante
A
ma
B
ta
C
mon
D
son

Slide 18 - Quizvraag