Ik kan vragen over leesteksten beantwoorden
Ik kan spreekstrategieën gebruiken als ik een woord niet ken
Ik kan een reden aangeven met weil, denn, dass
Ik kan het pers. vnw in de 4e naamval gebruiken
Ik kan voorzetsels met de 4e naamval gebruiken
Hören: Ik beheers de woordenschat DN onderdeel A, B en C
Lesen: Ik beheers de woordenschat DN onderdeel examenidioom tm
Hören: Ik beheers de woordenschat DN onderdeel A, B en C
Lesen: Ik beheers de woordenschat DN onderdeel A , B, C ,D, E ,F, G, H enI
k kan vragen over leesteksten beantwoorden
Ik kan een persoonlijke e-mail schrijven.
Ik kan een woordenboek gebruiken.
Ik kan de (modale) ww können, dürfen, wollen, sollen, mögen, möchten en müssen gebruiken.
Hören: Ik beheers de woordenschat DN onderdeel A, B en C
Lesen: Ik beheers de woordenschat DN onderdeel A , B, C ,D, E ,F, G, H en I
Ik kan inhoudsvragen beantwoorden
Ik kan de strategie nauwkeurig lezen toepassen
Ik beheers de woordenschat DN onderdeel A tm I