Aan het einde van de les weet je wanneer je deze moet gebruiken.
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3
In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Voorzetsels à en de + lidwoord
au, aux, à l', à la
du, des, de l', de la
Aan het einde van de les weet je wanneer je deze moet gebruiken.
Slide 1 - Tekstslide
Wat betekent het woordje "à" in: Je vais au supermarché?
Slide 2 - Open vraag
Als je naar een plek toe gaat, gebruik je "à".
Je vais à la boulangerie
Je vais à l'école
Slide 3 - Tekstslide
Na dat woordje à kan een bepaald lidwoord komen:
Je vais à la maison de Didier
Ik ga naar het huis van Didier
Slide 4 - Tekstslide
Na het woordje à kan je gewoon la of l' krijgen (à la boulangerie, à l'école).
Er is echter een probleempje als na à het lidwoord "le" of het lidwoord "les" volgt. Op dat moment veranderen à + le en à + les samen in een ander woord
Slide 5 - Tekstslide
à + le > au
à + les > aux
Je vais à le cinéma > Je vais au cinéma
Je vais à les toilettes > Je vais aux toilettes
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Vul in: 1. Je vais ____ chambre (vrl)
Slide 8 - Open vraag
Vul in: 2. Je vais ____ école
Slide 9 - Open vraag
Vul in: 3. Elle va ____ garçon.
Slide 10 - Open vraag
Vul in: 4. Je vais ____ copines de ma mère
Slide 11 - Open vraag
Vul in: 5. Je donne un cadeau ____ fille
Slide 12 - Open vraag
Wat betekent het woordje "de" in: La voiture est du monsieur?
Slide 13 - Open vraag
Na dat woordje de kan een bepaald lidwoord komen:
Je sors de la maison de Didier
Ik kom uit het huis van Didier
Slide 14 - Tekstslide
Na het woordje de kan je gewoon la of l' krijgen (de la boulangerie, de l'école).
Er is echter een probleempje als na de het lidwoord "le" of het lidwoord "les" volgt. Op dat moment veranderen de + le en de + les samen in een ander woord
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Vul in: 1. Je viens ____ boulangerie (vrl)
Slide 17 - Open vraag
Vul in: 2. Elle sort ____ hôtel
Slide 18 - Open vraag
Vul in: 3. Elle parle ____ garçons.
Slide 19 - Open vraag
Vul in: 4. Les enfants ____ voisins sont gentils
Slide 20 - Open vraag
Vul in: 5. C'est une spécialité ____ chef
Slide 21 - Open vraag
C'est le film ... acteur Omar Sy.
A
du
B
de l'
C
à l'
D
au
Slide 22 - Quizvraag
On va manger ... restaurant.
A
au
B
du
C
à la
D
de la
Slide 23 - Quizvraag
Je vais ... entraînement.
A
à la
B
au
C
à l'
D
aux
Slide 24 - Quizvraag
C'est le ballon ..... enfants .
A
au
B
aux
C
des
D
du
Slide 25 - Quizvraag
au, aux, à l', à la du, des, de l', de la Ik weet wanneer ik ze moet gebruiken.