3H5, lundi, le 18 décembre 2017

3h5 Programme du cours, lundi, le 18 décembre 2017


Présents/Absents

Objectifs: Aan het einde van de les ken je vocabulaire A, de 5 nieuwe werkwoorden en de vervoeging +   een stappenplan voor het meewerkend voorwerp (????waarom???? ik zie dat niet in h3- ander grammatica onderwerp "poser des questions").

Questions/Réponses

Contrôle du vocabulaire A- (Wat ga je hier doen als ze nog steeds niet weten?) Vocabulaire B niet lezen overslaan

Corriger les exercices 18+19  (3h6- die oefeningen zijn al nagekeken)

Herhalen gaan + de futur + futur proche + ontkenning (hier heel kort houden-  2')

Introduction des 5 verbes connaître, reconnaître, paraître, apparaître, disparaître (Hier doe je meer dan alleen maar presenteren- hier mis ik  het nakijken van je verhaal + de oefening 26- iets uitgelegd, gelijk daarna oefenen)

Rendre le contrôle du chapitre 2 pendant les derniers !!!!10 minutes (minutes -vmv)

Devoirs pour mardi/mercredi: Faire les exercices en ligne 22 23 24 25 + apprendre les 5 verbes + de vervoeging (alleen maar van) connaître au présent et au passé composé + le vocabulaire B (de woorden)

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

3h5 Programme du cours, lundi, le 18 décembre 2017


Présents/Absents

Objectifs: Aan het einde van de les ken je vocabulaire A, de 5 nieuwe werkwoorden en de vervoeging +   een stappenplan voor het meewerkend voorwerp (????waarom???? ik zie dat niet in h3- ander grammatica onderwerp "poser des questions").

Questions/Réponses

Contrôle du vocabulaire A- (Wat ga je hier doen als ze nog steeds niet weten?) Vocabulaire B niet lezen overslaan

Corriger les exercices 18+19  (3h6- die oefeningen zijn al nagekeken)

Herhalen gaan + de futur + futur proche + ontkenning (hier heel kort houden-  2')

Introduction des 5 verbes connaître, reconnaître, paraître, apparaître, disparaître (Hier doe je meer dan alleen maar presenteren- hier mis ik  het nakijken van je verhaal + de oefening 26- iets uitgelegd, gelijk daarna oefenen)

Rendre le contrôle du chapitre 2 pendant les derniers !!!!10 minutes (minutes -vmv)

Devoirs pour mardi/mercredi: Faire les exercices en ligne 22 23 24 25 + apprendre les 5 verbes + de vervoeging (alleen maar van) connaître au présent et au passé composé + le vocabulaire B (de woorden)

Slide 1 - Tekstslide

Questions/Réponses

C'est quel jour aujourd'hui ?

Quelle est ta matière préférée ?

Tu es fort(e) en quelle matières ?

Tu auras quelles matières au lycée ?

Quelle est la conjugaison du verbe 'aller' ?


timer
3:00

Slide 2 - Tekstslide

Regardez le vocabulaire A pendant 3 minutes


timer
3:00

Slide 3 - Tekstslide

Traduisez en français/néerlandais

1. le séjour                             7. ik wil zeggen

2. embêtant(e)                    8. scheikunde

3. deviner                               9. Engels

4. plaisanter                        10. het woord

5. l'avenir                               11. slecht

6. quelques                          12. aarzelen/twijfelen

timer
3:00

Slide 4 - Tekstslide

Réponses

1. het verblijf                     7. je veux dire

2. vervelend                      8. la chimie

3. raden                               9. l'anglais

4. grapjes maken          10. le mot

5. de toekomst               11. mauvais(e)

6. enkele                            12. hésiter


timer
1:00

Slide 5 - Tekstslide

On va lire vocabulaire B à la page 125

Slide 6 - Tekstslide

On va corriger les exercices 18+19

Slide 7 - Tekstslide

Exercice 18A (exemple)

Collège: Lyceum Oudehoven

Bulletin de notes de: Patrick

Année scolaire: troisième


Français - 12/20                    SVT - 6/20

Mathématiques - 11/20      Physique-Chimie - 16/20

Anglais - 14/20                       EPS - 12/20

Allemand - 9/20                    Musique - 17/20

Histoire-Géo - 10/20           Arts plastiques 18/20          Moyenne générale: 13/20 

timer
1:00

Slide 8 - Tekstslide

Exercice 18B partie 2 (exemple)

1. Mes matières préférées sont le français et la musique.

2. J'aurai le français, les mathématiques, l'anglais, l'allemand, l'histoire-géographie et l'EPS au lycée.

3. Mes qualités sont :  je suis sérieux, sympa et intelligent.

4. Dans mon temps libre, j'aime faire du foot.

5. Oui, j'ai un petit boulot.

6. Je travaille dans un supermarché.

7. Je veux devenir dessinateur.

8. Parce que j'aime  dessiner.

timer
1:00

Slide 9 - Tekstslide

Exercice 19 ABC
A = A
B = 1 voor jongeren die een stageplek of een eerste baan zoeken
       2 jeugdleider/ster en ober/serveerster
C = 1 animateur > ze heeft geen werkervaring en dat is wel nodig
       2 animateur > je moet voor beide banen buitenlandse talen                spreken
       3 animateur > ze vindt het leuk om met kinderen te werken
       4 serveur > hij is niet goed in het organiseren van activiteiten, maar is het              wel gewend om naar een baas te luisteren.
timer
2:00

Slide 10 - Tekstslide

Exercice 19 DEF
D = B, D, E
E = makkelijker - concurrentie - om te werken - klimaat en de taal - dezelfde            gewoontes als - informatie heeft opgezocht.
F = 1 - Mensen spreken daar Frans.
          - Je kunt er exotisch eten, maar ook Frans.
          - Het is er mooi weer, niet te koud en niet te warm.
       2 Guyane + Nieuw Caledonië > het is er warm, de eetgewoontes zijn                          hetzelfde en ze spreken er Frans.
timer
1:00

Slide 11 - Tekstslide

On va répéter
Quelle est la conjugaison du verbe aller ? (al gevraagd in de dia met questions/réponses)
Comment formes-tu le futur proche ?
Comment formes-tu le futur ?
Quelle est la règle de la négation (ontkenning) ?

Slide 12 - Tekstslide

Introduction des 5 verbes

Slide 13 - Tekstslide

Écris dans ton cahier de grammaire

Kennen          =    connaître
Herkennen   =    reconnaître
Blijken            =     paraître
Verschijnen =    apparaître
Verdwijnen  =    disparaître
timer
2:00

Slide 14 - Tekstslide

L'exercice
- Lisez l'histoire de la dame blanche
- Soulignez toutes les formes des 5 verbes dans l'histoire
connaître, reconnaître, paraître, apparaître, disparaître
- Essayez de trouver la conjugaison (vervoeging) des verbes au présent et au passé composé
timer
5:00

Slide 15 - Tekstslide

La conjugaison "connaître" au  présent
répète et écris le verbe dans ton cahier

Slide 16 - Tekstslide

connaître au passé composé + répète et prononce 
Ik heb gekend                                     J'ai connu
Jij hebt gekend                                  Tu as connu
Hij/zij/men heeft gekend              Il/elle/on a connu
Wij hebben gekend                          Nous avons connu
U heeft/jullie hebben gekend     Vous avez connu
Zij hebben gekend                            Ils/elles ont connu

Slide 17 - Tekstslide

La conjugaison du verbe paraître au présent et au passé composé
Schrijf de vervoeging van het werkwoord in je schrift!

Slide 18 - Tekstslide

Rendre le contrôle du chapitre 2
- Corrige tes fautes (met een potlood).
- Had je beter kunnen scoren?
- Wat ging mis en waarom?
- Wat heb je nodig om beter te scoren?

timer
10:00

Slide 19 - Tekstslide

Devoirs : 

Faire les exercices en ligne  22 23 24 25 + apprendre les 5 verbes + de vervoeging (alleen maar van) connaître au présent et au passé composé + le vocabulaire B (de woorden)

Slide 20 - Tekstslide

Rappel du meewerkend voorwerp - On va faire un 5-stappenplan

Slide 21 - Tekstslide

Stap 1
Onderstreep het meewerkend voorwerp in de zin
Vervang het door: me/m' - te/t' - lui - nous - vous - leur

Je donne un cadeau à Patrick
à Patrick = lui

Slide 22 - Tekstslide

Stap 2
Staat er slechts 1 werkwoord in de zin?
Het meewerkend voorwerp komt hier dan voor te staan.

Je donne un cadeau à Patrick.
Je lui  donne un cadeau.

Slide 23 - Tekstslide

Stap 3
Staan er 2 werkwoorden in de zin?
Het meewerkend voorwerp komt hier dan voor te staan.

J'ai donné un cadeau à Patrick.
Je lui  ai donné un cadeau.

Slide 24 - Tekstslide

Stap 4
Staat er een infinitief (heel werkwoord) in de zin?
Het meewerkend voorwerp komt dan direct voor het infinitief.

Je vais donner un cadeau à Patrick.
Je vais lui  donner un cadeau.

Slide 25 - Tekstslide

Stap 5
Staat de zin in de ontkenning? Gebruik dan de vaste regel:
Ne staat altijd achter het onderwerp
Pas staat altijd achter de persoonsvorm

Je vais lui  donner un cadeau.
Je ne vais pas lui donner un cadeau.

Slide 26 - Tekstslide