Dat Nederland iets terug moest doen voor de Indonesiërs
B
Dat je alleen de politiek in mocht als je Nederlands was
C
De discussie over het slavernijverleden
D
Goede communicatie tussen politieke partijen
Slide 9 - Quizvraag
Door welk ander Aziatisch land groeide het gevoel van nationalisme in Indonesië?
A
Thailand
B
Maleisië
C
Japan
D
Nieuw-Guinea
Slide 10 - Quizvraag
Wat was een oorzaak van de groei van het nationalisme in Indonesië?
A
Nederland heeft tijdens de Tweede Wereldoorlog geen macht meer
B
Japanners beloven Indonesiërs onafhankelijkheid
C
De oorlog zelf
D
Indonesiërs willen een eigen staat.
Slide 11 - Quizvraag
Soekarno was:
A
de leider van de nationalisten in Indonesie
B
een collaborateur
C
een vrijheidsstrijder
D
een Japanse generaal
Slide 12 - Quizvraag
Wat zijn politionele acties?
Wat zijn politionele acties?
A
Acties van Nederland om te voorkomen dat Indonesië onafhankelijk werd.
B
Acties van Japan een nieuwe poging te doen om Nederlands-Indië in te nemen.
C
Acties van Nederlands-Indië om ervoor te zorgen dat zij onafhankelijk werden.
D
Acties van Duitsland om Japan te gaan helpen in de oorlog.
Slide 13 - Quizvraag
politionele acties
A
1945-1946
B
1946-1947
C
1947-1948
D
1948-1949
Slide 14 - Quizvraag
In welk jaar was de eerste politionele actie?
A
1947
B
1948
C
1949
D
1951
Slide 15 - Quizvraag
In welk jaar was de tweede politionele actie?
A
1947
B
1948
C
1949
D
1950
Slide 16 - Quizvraag
Waarom moest Nederland Indonesië onafhankelijk verklaren?
A
Door de druk van de Verenigde Staten.
B
Door de druk van de VN.
C
Door de klimaatverandering.
D
Door de Nederlandse bevolking zelf.
Slide 17 - Quizvraag
in 1874 werd er in Nederland een belangrijke wet aangenomen. het was voortaan verboden om kinderen onder de twaalf jaar in fabrieken te laten werken. hoe heet deze wet?
A
leerplichtwet
B
burgerlijke kinderwet
C
kinderwet van Houten
D
kinderwet van Houtten
Slide 18 - Quizvraag
Waarom hadden veel ouders kritiek op de Kinderwet van Van Houten?
A
Omdat arme gezinnen de inkomsten van werkende kinderen hard nodig hadden om in leven te blijven
B
Omdat boeren hun kinderen onder de twaalf jaar niet meer op hun bedrijf mee mochten laten werken
C
Omdat kinderen verplicht werden tot hun twaalfde jaar onderwijs te volgen
D
Omdat ouders hun kinderen onder de twaalf jaar niet meer konden dwingen huishoudelijk werk te verrichten
Slide 19 - Quizvraag
De SDAP was een...
A
Liberale politieke partij
B
Socialistische politieke partij
C
Katholieke politieke partij
D
Protestantse politieke partij
Slide 20 - Quizvraag
Pieter Jelles Troelstra was een ..
A
Socialist
B
Liberaal
C
Katholiek
D
Protestant
Slide 21 - Quizvraag
De geleide loonpolitiek hield in:
A
De lonen werden steeds hoger
B
De lonen werden door de overheid laag gehouden
C
De lonen werden steeds lager
D
De lonen werden door de werkgevers laag gehouden
Slide 22 - Quizvraag
Wat is het harmoniemodel?
A
dat je geld krijgt als je niet meer kunt werken
B
dat de welvaart en de werkloosheid met elkaar in harmonie zijn
C
dat werknemers, werkgevers en de overheid goed met elkaar samenwerken en overleggen over loon
D
dat je niet klaagt, ook al krijg je weinig geld
Slide 23 - Quizvraag
Wat is het censuskiesrecht?
A
Dat alleen rijke mannen mogen stemmen
B
Dat de koning kiest welke mensen mogen stemmen
C
Dat alleen arbeiders stemrecht hebben
D
Dat alleen katholieken stemrecht hebben
Slide 24 - Quizvraag
Wat is de aanpassingspolitiek van Colijn?
A
Uitgaven verhogen inkomsten verlagen
B
economie aanpassen aan Nazi-Duitsland
C
Uitgaven aanpassen aan dalende inkomsten
D
Uitkeringen verhogen, inkomsten verlagen
Slide 25 - Quizvraag
Wie was Colijn?
A
Nederlandse minister-president
B
Franse minister-president
C
Britse minister-president
D
Duitse minister-president
Slide 26 - Quizvraag
Wat is een vakbond?
A
een groep werknemers die zich verenigt
B
Een groep werkgevers die zich verenigt
C
Kleding die vaak werd gebruikt bij protesten
D
Politici die hun politieke ideeën baseren op arbeid
Slide 27 - Quizvraag
Wat is een verzorgingsstaat?
A
Een land waar genoeg artsen zijn voor de burgers.
B
Een land waar genoeg ziekenhuizen zijn voor de burgers.
C
Het overzicht van de kosten van alle uitkeringen
D
Een land waar de overheid de burgers helpt als dat nodig is.
Slide 28 - Quizvraag
Welke jeugdcultuur is dit?
A
Hippie
B
Provo
C
Nozem
D
Punk
Slide 29 - Quizvraag
Wat is een jeugdcultuur?
A
Cultuur van jonge mensen die anders is dan de cultuur van hun ouders
B
Een cultuur die past bij het land waarin je woont
C
Dat is dat iedereen dezelfde normen heeft
D
Ouders willen ook graag jong blijven.
Slide 30 - Quizvraag
Welke jeugdcultuur?
A
Provo
B
Alto
C
Hippie
D
Nozem
Slide 31 - Quizvraag
Welke jeugdcultuur is dit?
A
Hippie
B
Nozem
C
Provo
D
Drill
Slide 32 - Quizvraag
Juist of onjuist? 'Het feminisme zette zich voor vrouwenkiesrecht in.'
A
Juist
B
Onjuist
Slide 33 - Quizvraag
Wat is Feminisme?
A
Vrouwen mochten minder
B
Mannen kregen de macht
C
Vrouwen krijgen meer rechten
D
Mannen krijgen minder rechten
Slide 34 - Quizvraag
Waarom wordt de Koude Oorlog de 'Koude' Oorlog genoemd?
Koude Oorlog.
A
Het is een oorlog gevoerd
in een erg koude periode.
B
Het is een oorlog waarin veel kernwapens gebruikt worden.
C
Geen echte oorlog maar wel
veel dreiging en spanning.
D
Een oorlog waarin
de sfeer erg 'koel' is.
Slide 35 - Quizvraag
Planeconomie
A
Kapitalisme
B
Communisme
Slide 36 - Quizvraag
Wat is een planeconomie?
A
De overheid bepaalt wat bedrijven produceren
B
Bedrijven bepalen zelf wat er geproduceerd wordt
C
Hulpmiddelen die je nodig hebt om te produceren
D
Een planeconomie heeft nooit bestaan
Slide 37 - Quizvraag
Bij het communisme:
A
Zijn er grote verschillen tussen arm en rijk.
B
Wordt gestreefd naar een maatschappij van gelijkheid.
C
Worden andere rassen als minderwaardig gezien.
D
Zijn bedrijven in handen van particuliere ondernemers.
Slide 38 - Quizvraag
Het communisme wil...
A
Een sterke leider, aan wie iedereen gehoorzaam is.
B
Gelijke verdeling van bezit en macht.
C
Democratie
D
De mogelijkheid om winst te maken en rijk te worden
Slide 39 - Quizvraag
Wat is de Trumanleer?
A
Wanneer één land communistisch wordt dan volgen de landen er omheen ook.
B
Het recht om in te grijpen wanneer een land communistisch dreigde te worden.
C
Een vergaande politieke samenwerking tussen West- en Oost-Europa.
D
De afspraken die gemaakt zijn tijdens de conferentie van Jelta.
Slide 40 - Quizvraag
Wat was het Warschaupact?
A
Economische samenwerking tussen Oostblok landen.
B
Een vredesverdrag tussen Oost en West.
C
Militair samenwerkingsverband tussen Oostblok landen.
D
Een verdrag over de beperking van kernwapens.
Slide 41 - Quizvraag
Warschaupact
A
Sovjet-Unie
B
Verenigde Staten
Slide 42 - Quizvraag
7. Plaats de ontwikke- lingen in de juiste chronologische volgorde.
Begin bij wat eerst gebeurde.
1- Val van Berlijnse Muur
2- Uiteenvallen van de Sovjet-Unie in 15 landen
3- Geallieerden verdelen Duitsland en Berlijn in vier bezettingszones
5-Bouw van Berlijnse Muur
6- Westelijke geallieerden voegen hun zones samen tot West-Duitsland (BRD)
A
6, 3, 1, 5, 2
B
3, 6, 5, 1, 2
C
3, 6, 5, 2, 1
D
5, 6, 3, 2, 1
Slide 43 - Quizvraag
Hoe heten de twee Duitslanden die in 1949 ontstonden?
A
Oost-Duitsland en West-Duitsland
B
DRD en BDD
C
D
DDR en BRD
Slide 44 - Quizvraag
Wanneer was de eenwording van Duitsland?
A
1869
B
1870
C
1871
D
1872
Slide 45 - Quizvraag
Welke volgorde klopt?
A
Lenin, Chroetsjov, Stalin
B
Chroetsjov, Lenin, Stalin
C
Stalin, Lenin, Chroetsjov
D
Lenin, Stalin, Chroetsjov
Slide 46 - Quizvraag
Welke bewering over de politiek van Gorbatsjov is juist?