De Nederlandse rechtsgeleerde Viglius van Aytta is een van de hoogste ambtenaren in dienst van de landvoogdes van de Nederlanden. Hij is aangesteld door koning Karel V en Filips II handhaaft hem in zijn functies. In 1566, tijdens de aanloop tot de Nederlandse Opstand schrijft hij:
De stad Ieper verkeert in grote onrust door de omvangrijke groepen die, zo zwaar bewapend alsof zij ten oorlog trekken, bij duizenden naar de openluchtbijeenkomsten gaan. Er moet gevreesd worden dat de kloosters en de geestelijkheid de eerste klap te verduren krijgen. En dat het vuur, eenmaal aangestoken, zich snel zal verspreiden. En dat, gezien het feit dat de handel door deze onlusten sterk te lijden heeft, een deel van het gewone volk – door
honger gedwongen – zich zal aansluiten in afwachting van een gelegenheid een
gedeelte van het bezit van de rijken in te pikken.
opdracht van twee Amerikaanse kranten schrijft hij over Afrika
Die poort geeft toegang tot veertig miljoen naakte mensen en de katoenspinners
van Manchester staan klaar om ze te kleden. In de ijzergieterijen van
Birmingham hangt de rode gloed van het metaal dat weldra voor hen zal worden
verwerkt tot ijzerwaren in elke gewenste vorm, of tot sierraden voor hun zwarte
borst, en de dienaren van Christus branden van ijver om hen, arme dwalende
heidenen, te voegen bij de kudden der gelovigen.
noot 1 Viglius bedoelt de hagepreken, verboden godsdienstige bijeenkomsten van protestanten buiten
de stad. t