MTH week 6 VERSCHILLENDE SOORTEN LABORATORIA​ en Medisch technisch handelen

VERSCHILLENDE SOORTEN LABORATORIA​ en Medisch technisch handelen
MTH 
blok 2 
week 6 
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

VERSCHILLENDE SOORTEN LABORATORIA​ en Medisch technisch handelen
MTH 
blok 2 
week 6 

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning
.
Lesplanning:

  1. leerdoelen 
  2. nieuwe lesstof 
  3. opdracht 
  4. afsluiten 

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen 
1. Na deze les ben je in staat om vijf verschillende soorten laboratoriumonderzoeken te benoemen.
2. Je hebt nu begrip van wat sensitiviteit en specificiteit zijn na het voltooien van deze les.
3. Het verschil tussen fout-positief en fout-negatief is je nu duidelijk aan het einde van deze les.
4. Je hebt de vaardigheid ontwikkeld om uitslagen nauwkeurig te noteren in een 
(HIS) tegen het einde van deze les.

Slide 3 - Tekstslide

Algemeen

Slide 4 - Tekstslide

Soorten laboratoria
Klinisch chemisch laboratorium
Hematologisch laboratorium
Bacteriologisch laboratorium
Histologisch laboratorium
Isotopen laboratorium

Slide 5 - Tekstslide

Klinisch chemisch laboratorium
Een laboratorium waar met behulp van chemische analyse technieken de concentratie van bepaalde bestanddelen in lichaamsvloeistoffen kan worden aangetoond, bijvoorbeeld hormonen in bloed of urine.

Slide 6 - Tekstslide

Hematologisch laboratorium
Een laboratorium waar men zich bezig houdt met onderzoek naar bloedcellen. Er wordt gekeken naar de hoeveelheid cellen, de vorm ervan en de eventuele afwijkingen.

Slide 7 - Tekstslide

Bacteriologisch Laboratorium
Een laboratorium waar men onderzoek doet naar bacteriën, virussen, schimmels en gisten en dergelijke

Slide 8 - Tekstslide

Histologisch Laboratorium
Een laboratorium waar voornamelijk microscopisch onderzoek wordt gedaan in weefsels en lichaamscellen verkregen door middel van puncties of door operatie

Slide 9 - Tekstslide

Isotopen laboratorium
Een laboratorium waar onderzoek wordt gedaan met behulp van radioactieve stoffen.

Slide 10 - Tekstslide

Meten is weten: normaalwaarden
De waarde die gevonden wordt bij gezonde mensen.
Van die gezonde mensen zit 2,5 % boven de normaalwaarde grens, en 2,5% onder de normaalwaarde grens (= standaarddeviatie).
Dit betekent dat van de gezonde mensen 5% een afwijkende uitslag heeft!
En dus 95% binnen de referentiegrenzen blijft.

Slide 11 - Tekstslide

In welk laboratorium wordt specifiek gekeken naar de hoeveelheid bloedcellen, hun vorm en eventuele afwijkingen?
A
Klinisch Chemisch Laboratorium
B
Isotopen Laboratorium
C
Hematologisch Laboratorium
D
Histologisch Laboratorium

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de voornaamste activiteit in een Histologisch Laboratorium?
A
Analyse van lichaamsvloeistoffen
B
Onderzoek naar bloedcellen
C
Microscopisch onderzoek in weefsels
D
Onderzoek naar bacteriën

Slide 13 - Quizvraag

Waar houdt een Bacteriologisch Laboratorium zich voornamelijk mee bezig?
A
Microscopisch onderzoek in weefsels
B
Onderzoek naar bloedcellen
C
Analyse van lichaamsvloeistoffen
D
Onderzoek naar bacteriën, virussen en schimmels

Slide 14 - Quizvraag

Sensitiviteit en specificiteit
Elk onderzoek kent wel een fout-positieve of fout-negatieve uitslag.
Sensitiviteit: hoe gevoelig is de test?
Specificiteit: hoe specifiek is de test?


Hoe hoger de specificiteit, hoe kleiner de kans op een fout-positieve uitslag.
Hoe hoger de sensitiviteit, hoe kleiner de kans op een fout-negatieve uitslag.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Sensitiviteit
De sensitiviteit van een onderzoek wordt uitgedrukt in het percentage terecht positieve uitslagen onder de zieke personen.

Het is een maat voor de gevoeligheid van de test voor de onderzochte ziekte.
Hoe hoger het percentage, hoe betrouwbaarder de test is.

Slide 17 - Tekstslide

Specificiteit
De specificiteit is het percentage terecht negatieve uitslagen (niet ziek, negatieve uitslag).

Dus hoe hoger de specificiteit, hoe hoger de kans dat iemand een negatieve uitslag krijgt als hij de ziekte niet heeft.

Slide 18 - Tekstslide

Fout-positief
Als iemand getest wordt op een bepaalde ziekte, dan kan de test aangeven dat deze ziekte wel aanwezig is, maar in werkelijkheid is dat niet zo.

Bijvoorbeeld: in oude urine groeien veel bacteriën: fout positieve uitslag voor blaasontsteking.

Slide 19 - Tekstslide

fout-negatief 
Hetzelfde als fout positief, maar dan anders om!

Denk aan het te vroeg uitvoeren van een zwangerschapstest!

Slide 20 - Tekstslide

Wat betekent een hogere specificiteit van een test?
A
De kans op een fout-positieve uitslag neemt toe.
B
De kans op een fout-negatieve uitslag neemt af.
C
De kans op een fout-negatieve uitslag neemt toe.
D
De kans op een fout-positieve uitslag neemt af.

Slide 21 - Quizvraag

Hoe wordt de specificiteit van een test berekend?
A
In het percentage terecht negatieve uitslagen onder de zieke personen.
B
In het percentage terecht positieve uitslagen onder de gezonde personen.
C
In het percentage terecht negatieve uitslagen onder de gezonde personen.
D
In het percentage terecht positieve uitslagen onder de zieke personen.

Slide 22 - Quizvraag

Wat geeft de sensitiviteit van een test aan?
A
Hoe goed de test ziekte kan detecteren bij zieke personen.
B
Hoe goed de test gezonde personen kan identificeren.
C
Hoe vaak de test fout-positieve resultaten geeft.
D
Hoe vaak de test fout-negatieve resultaten geeft.

Slide 23 - Quizvraag

Wat wordt bedoeld met een "fout-negatieve" uitslag bij een medische test?
A
De test geeft aan dat de ziekte aanwezig is, terwijl dat niet het geval is.
B
De test geeft aan dat de ziekte afwezig is, terwijl dat niet het geval is.
C
De test geeft correct aan dat de ziekte aanwezig is.
D
De test geeft correct aan dat de ziekte afwezig is.

Slide 24 - Quizvraag

Wat betekent een "fout-positieve" uitslag bij een medische test?
A
De test geeft aan dat de ziekte aanwezig is, terwijl dat niet het geval is.
B
De test geeft aan dat de ziekte afwezig is, terwijl dat niet het geval is.
C
De test geeft correct aan dat de ziekte aanwezig is.
D
De test geeft correct aan dat de ziekte afwezig is.

Slide 25 - Quizvraag

Eenheden

Slide 26 - Tekstslide

Uitslagen noteren in HIS
De uitslagen van het onderzoek worden in het patiëntendossier verwerkt.
Soms kan dat via het invoeren van uitslagen, maar ook in het SOEP/journaal van de patiënt.
Bijvoorbeeld:
S: mevr. komt voor R/R meting uit bezorgdheid.
O: T: 123/76 mm/Hg
E: geen bijzonderheden, ICPC code A97.01
P: voorlichting vlgs NHG, afspraak aangeboden, niet nodig.

Slide 27 - Tekstslide

Welke eenheid wordt gebruikt om de hoeveelheid bloed in het lichaam aan te geven?
A
Milligram
B
Milliliter
C
Kilometer
D
Watt

Slide 28 - Quizvraag

Welke eenheid wordt gebruikt om de temperatuur te meten?
A
Kilogram
B
Meter
C
Celsius
D
Liter

Slide 29 - Quizvraag

Wat wordt gemeten met een stethoscoop in de gezondheidszorg?
A
Lichaamsgewicht
B
Bloedsuikerspiegel
C
Hartslag
D
Oogdruk

Slide 30 - Quizvraag

Zelf in SOEP zetten….
Hieronder staan een aantal casussen. Probeer voor de patiënten die in de casus voorkomen de uitslagen te verwerken in het SOEP-systeem. Probeer ook de juiste ICPC-code erbij te zoeken. Casus 1 doen we gezamenlijk, casus 2 t/m 5 is huiswerk!

Slide 31 - Tekstslide

Casus 1:
Marieke heeft wat last van pijn in de onderbuik en pijn bij het plassen. Ze heeft geen koorts. Ze denkt dat het een blaasontsteking is.
Je hebt haar urine nagekeken met een striptest, en dit is de uitslag: 
leuko’s: +++, Nitriet: ++.

Slide 32 - Tekstslide

casus Marieke 
S: pijn bij het plassen, pijn in de onderbuik, koorts:- 
O: urine striptest: Leuko;s +++, nitriet:++ 
E: urine weg infectie/mictie klachten ICPC: U71 
P: AB, veel drinken, bij aandrang naar het toilet, goed uitplassen, cranberrysap drinken. 

Slide 33 - Tekstslide

Zelf in SOEP zetten…..
Casus 2:
Dhr. Donkers komt voor zijn 3 maandelijkse bloeddrukcontrole. Jij hebt de bloeddruk gemeten en de uitslag is 145/87 mm/Hg.

Casus 3:
Mevrouw de Vries komt voor haar 3-maandelijkse suiker controle. Hiervoor moet zij nuchter in de praktijk verschijnen. Je prikt haar glucose gehalte, en de uitslag is 6,2 mmol/l.

Slide 34 - Tekstslide

Zelf in SOEP zetten…….
Casus 4:
Judith van Veen is de laatste tijd erg moe. Ze vraagt aan jou of het mogelijk is om even het ijzergehalte te prikken.
Je laat Judith in de behandelkamer en je prikt haar Hb gehalte. Ze heeft de volgende uitslag: 7,9 mmol/l. Judith heeft geen bloedarmoede. Je maakt een afspraak voor haar bij de arts op het spreekuur.

Casus 5:
Danielle van Best gaat beginnen met een dieet. Zij is op dit moment behoorlijk te zwaar: zij is 1.75 lang en 98 kg. Haar BMI is 31.

Slide 35 - Tekstslide

Terugblikken 
1. Na deze les ben je in staat om vijf verschillende soorten laboratoriumonderzoeken te benoemen.
2. Je hebt nu begrip van wat sensitiviteit en specificiteit zijn na het voltooien van deze les.
3. Het verschil tussen fout-positief en fout-negatief is je nu duidelijk aan het einde van deze les.
4. Je hebt de vaardigheid ontwikkeld om uitslagen nauwkeurig te noteren in een 
(HIS) tegen het einde van deze les.

Slide 36 - Tekstslide

Huiswerk
Zoek voor de volgende onderzoeken de normaalwaardes op, met de juiste eenheid (maat/gewicht, zie vorige dia!)​

Glucose in bloed​
Hemoglobine gehalte van het bloed​
Cholesterol gehalte van het bloed​
CRP gehalte van het bloed​
BSE​
Dipslide onderzoek van urine​

Slide 37 - Tekstslide