Feit, mening, argument

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1,2

Feit - Mening - Argument H4

Opbouw van de les

1. Korte opdracht over feit, mening en argument & korte uitleg

Doel van de les

• Je weet wat een feit is.
• Je weet wat een mening is.
• Je weet wat een argument is.

Feit/mening

1. Noem een feit
2. Noem een mening

EEN FEIT

Een feit is iets wat echt zo is. Feitenuitspraken zijn objectief: je kunt controleren of ze waar of onwaar zijn.

een feit:

Feit/mening/argument

1. Noem een feit
2. Noem een mening
3. Noem een argument

EEN MENING

Wat je vindt, je gedachten over iets. Meningen zijn subjectief: je kunt het ermee eens of oneens zijn.​

een mening:

Feit/mening/argument

1. Noem een feit
2. Noem een mening
3. Noem een argument

EEN ARGUMENT

Een bewijs

Waarom je het doet of vindt. Argumenten gebruik je om een ander van jouw mening te overtuigen.

een argument:

Feit/mening/argument

1. Noem een feit
2. Noem een mening
3. Noem een argument

een argument:

Wat is een argument?

1. een argument is bewijsbaar
2. een argument is een reden waarom jij iets vindt

Staat hier een feit, mening of argument?

De smartphone is onmisbaar, want heel veel jongeren voelen zich ongelukkig zonder smartphone.

1. feit
2. argument
3. mening

Staat hier een feit, mening of argument?

Omdat hij vreemde ideeën heeft.

1. Feit
2. Mening
3. Argument

Staat hier een feit, mening of argument?

De les is bijna voorbij.

1. Feit
2. Mening
3. Argument

Staat hier een feit, mening of argument?

Uit onderzoek blijkt dat roken slecht is voor je gezondheid.

1. Feit
2. Mening
3. Argument

Stelling

De overheid moet burgers verplichten om 

een warmtepomp aan te schaffen.

Argumenten verzamelen

Bepaal eerst of je voor of tegen de stelling bent.

Verzamel informatie over het onderwerp.

Bedenk 3 argumenten voor en 1 argument tegen.

Leg per argument duidelijk uit waarom je voor bent.

Leg uit waarom je tegen zou kunnen zijn.

Weerleg dat argument met een sterk voorbeeld.