Test Yourself Unit 1 Grammar T2

Test Yourself Unit 1 Grammar t2
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Test Yourself Unit 1 Grammar t2

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

'Used to' wordt gebruikt bij gebeurtenissen in de ...
A
verleden tijd
B
tegenwoordige tijd
C
toekomstige tijd

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

He
used to
but he quit
play for Chelsea

Slide 3 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Add used to
+ (positive)
I / to have / a dog / .

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

add used to
- (negative)
She / to be / good at drawing / .

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

add used to
? (question)
she / to wear / makeup / ?

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

add used to
+ (positive)
He / to play / football / .

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Present simple is wat je NU doet
^ Ik loop naar school ^
Present Continuous is wat je hebt gedaan
^ Ik heb naar school gelopen ^
Present continuous:

Wat geef je aan met de present continuous?
A
Iets dat altijd, nooit of regelmatig gebeurt
B
Iets dat NU aan de gang is.
C
Iets dat is gebeurd in het verleden.

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Continuous:

Wat is de regel van de present continuous?
A
ww+ - ed
B
shit = ww+-s
C
vorm van to be + ww+-ing

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
Wat is de regel van de present simple?
A
SHITY-regel
B
hele ww (bij I, you, we, they) hele ww + s (bij he, she, it)
C
Hele werkwoord
D
Werkwoord + -ed

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple is:
Wat is de present simple?
A
Verleden tijd
B
Tegenwoordig tijd
C
Toekomst

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:
Present Simple:
Kies een voorbeeld van de present simple.
A
He travels to work four times a week.
B
He travelled to work four times a week.
C
He is travelling to work.
D
He has travelled to work.

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

I play games everyday
A
Present simple
B
Present continuous

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

I'm doing my homework right now
A
Present Simple
B
Present continuous

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

He is gaming in the lesson right now
A
Present Simple
B
Present continuous

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

he is sitting next to Jocelyn this class
A
Present Simple
B
Present continuous

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

He never studies
A
Present continuous
B
Present Simple

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Do you remember? 's
's is used for

- Singular forms : The cat's tail is beautiful
- Names of people or animals: Max's car / Max' car
- Plural forms that don't end in -s : The people's wishes.
- Expressions with indicate time : Today's news

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Plural names
- Plural names of people, animals and things will ONLY receive a '

- The students' test. My parents' car. 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Of
Of is used to connect two things together. 

- The capital of Germany is Berlin.
- I live at the corner of the street.
- Billy is a friend of Rick.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

My .........(cousin) father is my uncle.

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Let's meet at ....(John) house

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

house.
party.
presents.
books.
Sarah
My friends
The children
Thomas
's
'

Slide 24 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Let's check what you remember... what belongs where?
's
'
... of ...
The children ...... pencils. 
 

My parents ....... house.  

Our friend..... apartment is a mess.  

The roof.... the building. 

The outskirts ..... India.   
The back .....the car.

At the hairdresser......

 I found the students...... books on that desk over there.

Slide 25 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which 'possesive' is written correctly?
De boeken van Anna.
A
Annas' books.
B
Annas books.
C
The books of Anna.
D
Anna's books.

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which possessive is correct?
De honden van de jongens
A
The boys' dogs.
B
The boy's dogs.
C
The dogs of the boys.
D
boys's dogs.

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which "Possessive" is CORRECT?
A
Bobs' bedroom is small.
B
Bob's bedroom is small.
C
Bobs bedroom is small.
D
Bobs's bedroom is small.

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which "Possessive"
is CORRECT?
A
This is Sophies' car.
B
This is Sophie's car.
C
This is Sophies' car.
D
This is the car of Sophie.

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which "Possessive"
is CORRECT? De boeken van de kinderen.
A
The children's books.
B
The childrens' books. persons clothes.
C
The books of the children.
D
The book's children.

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which "Possessive"
is 'correct'?
A
The city of Den Bosch.
B
Den Bosch of the city.
C
Den Bosch's city.
D
Den Boschs' city.

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Excuse me, where is the ..... (women) shower?

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Did you read ..... (yesterday) newspaper?

Slide 33 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

The arrival ..... the storm.

Slide 34 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies