Les 27 bijvoeglijke naamwoorden

Klare taal les 27
Bijvoeglijke naamwoorden
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Klare taal les 27
Bijvoeglijke naamwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
  • Een bijvoeglijk naamwoord geeft informatie over dingen, mensen of dieren (zelfstandige naamwoorden). 

Bijvoorbeeld: 
De rode jas. Rood zegt iets over de jas.
De grote auto. Groot zegt iets over de auto.
Het mooie huis. Mooi zegt iets over het huis.


Slide 2 - Tekstslide

Staat het woord aan het eind van een zin? Dan schrijf je de kortste vorm:

  • De stoel is wit.
  • De kast is groot.
  • Het meisje is lief.
Staat het voor een mens of ding? Dan krijgt het een -e:


  • De witte stoel.
  • De grote kast.
  • Het lieve meisje.

Slide 3 - Tekstslide

Let op!
Woorden met één klinker met daarna één medeklinker aan het einde:
wit - witte
dik - dikke
Woorden met twee dezelfde klinkers en één medeklinker aan het einde:
groot - grote
laag - lage

Slide 4 - Tekstslide

Let op!

Woorden met  een s of een f:
grijs - grijze
lief - lieve

Slide 5 - Tekstslide

Let op!
Na die, dit, dat  en deze altijd een -e:

Die / deze volle zak
Dit/dat mooie huis

Slide 6 - Tekstslide

Let op!

Slide 7 - Tekstslide

Let op!
Staat er 'een' voor het mens, ding of dier?
Dan krijgt het bijvoeglijke naamwoord alleen een -e bij een de-woord!

  • Een aardige jongen 
       (want het is de jongen).
  • Een blauwe auto 
       (want het is de auto).


Het bijvoeglijke naamwoord van een het-woord krijgt geen -e!

  • Een lief meisje (want het is het meisje)
  • Een groot huis (want het is het huis)

Slide 8 - Tekstslide

De regel
de-woorden 
het-woorden
meervoud
met de of het 
De mooie stad
De leuke kamer
Het kleine meisje
Het grote huis
De mooie steden
De leuke kamers
De kleine meisjes
De grote huizen 
met 'een' 
Een mooie stad
Een leuke kamer 
Een klein meisje
Een groot huis 
Mooie steden
Leuke kamers
Kleine meisjes
Grote huizen 

Slide 9 - Tekstslide

Wat is het bijvoeglijke naamwoord?

Karel heeft een goede vriend.
A
Karel
B
goede
C
heeft
D
een

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het bijvoeglijke naamwoord?

De cursisten hebben een nieuw boek.
A
nieuw
B
cursisten
C
hebben
D
een

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het bijvoeglijke naamwoord?

Zij woont in een groot huis.
A
Zij
B
woont
C
groot
D
huis

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het bijvoeglijke naamwoord?

Dat is een lief hondje!
A
is
B
hondje
C
een
D
lief

Slide 13 - Quizvraag

Wat is geen bijvoeglijk naamwoord?
A
man
B
sterke
C
groot
D
aardig

Slide 14 - Quizvraag

Wat is geen bijvoeglijk naamwoord?
A
leuke
B
leuk
C
huis
D
dik

Slide 15 - Quizvraag

Wat is geen bijvoeglijk naamwoord?
A
rode
B
rood
C
fiets
D
roze

Slide 16 - Quizvraag

Welke bijvoeglijke naamwoorden zie je?
De aardige mevrouw, heeft een bruin hondje met een leren halsband.

Slide 17 - Open vraag

Kies een bijvoeglijk naamwoord:
het ..... water

Slide 18 - Open vraag

Kies een bijvoeglijk naamwoord:
De ....... sinaasappels

Slide 19 - Open vraag

Kies een bijvoeglijk naamwoord:
de .... kaas

Slide 20 - Open vraag

Kies een bijvoeglijk naamwoord:
een ..... lokaal

Slide 21 - Open vraag

Aan het werk
Maak de opdrachten van les 27 uit je boek. 

Slide 22 - Tekstslide