Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
C2L45 Herhaling woordsoorten
Herhaling woordsoorten
zn = zelfstandig naamwoord
lw = lidwoord (bepaald of onbepaald)
bn = bijvoeglijk naamwoord
bw = bijwoord
ww = werkwoord
telw = telwoord
vz = voorzetsel
1 / 29
volgende
Slide 1:
Tekstslide
nederlands
Secundair onderwijs
In deze les zitten
29 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
120 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Herhaling woordsoorten
zn = zelfstandig naamwoord
lw = lidwoord (bepaald of onbepaald)
bn = bijvoeglijk naamwoord
bw = bijwoord
ww = werkwoord
telw = telwoord
vz = voorzetsel
Slide 1 - Tekstslide
Wat een gruwelijk verhaal.
gruwelijk =
A
zn
B
ww
C
bn
D
telw
Slide 2 - Quizvraag
Wat een gruwelijk verhaal.
verhaal =
A
zn
B
ww
C
bn
D
lw
Slide 3 - Quizvraag
Wat een gruwelijk verhaal.
een =
A
zn
B
bep. lw
C
bn
D
onbep. lw
Slide 4 - Quizvraag
Het ei brak in twee stukken
het =
A
zn
B
onbep. lw
C
bn
D
bep. lw
Slide 5 - Quizvraag
Het ei brak in twee stukken
brak =
A
zn
B
ww
C
bn
D
lw
Slide 6 - Quizvraag
Het ei brak in twee stukken
in =
A
zn
B
vz
C
bn
D
lw
Slide 7 - Quizvraag
Het ei brak in twee stukken
twee =
A
zn
B
vz
C
bn
D
telw
Slide 8 - Quizvraag
Het ei brak in twee stukken
stukken =
A
zn
B
vz
C
bn
D
telw
Slide 9 - Quizvraag
Herhaling voornaamwoorden
pvn = persoonlijk voornaamwoord
bvn = bezittelijk voornaamwoord
avn = aanwijzend voornaamwoord
vvvn = ragend voornaamwoord
wed.vn = wederkerend voornaamwoord
wvn = wederkerig voornaamwoord
Slide 10 - Tekstslide
Wat heeft die man jou verteld?
wat =
A
pvn
B
avn
C
bvn
D
vvn
Slide 11 - Quizvraag
Wat heeft die man jou verteld?
die =
A
pvn
B
avn
C
bvn
D
vvn
Slide 12 - Quizvraag
Wat heeft die man jou verteld?
jou =
A
pvn
B
avn
C
bvn
D
vvn
Slide 13 - Quizvraag
Hij vroeg zich af wie zijn vogel had bevrijd.
hij=
A
pvn
B
wed vn
C
bvn
D
vvn
Slide 14 - Quizvraag
Hij vroeg zich af wie zijn vogel had bevrijd.
zich=
A
pvn
B
wed vn
C
bvn
D
vvn
Slide 15 - Quizvraag
Hij vroeg zich af wie zijn vogel had bevrijd.
wie=
A
pvn
B
wed vn
C
bvn
D
vvn
Slide 16 - Quizvraag
Hij vroeg zich af wie zijn vogel had bevrijd.
zijn=
A
pvn
B
wed vn
C
bvn
D
vvn
Slide 17 - Quizvraag
NIEUW: het bijwoord =bw
geeft meer uitleg over:
- een werkwoord: Lukas
zingt
geweldig.
- een bijvoeglijk naamwoord: Hij is
erg
gevoelig.
- een ander bijwoord: Hij is
heel
erg
gevoelig.
- een telwoord: Hij kan
amper
5
noten zingen.
- de hele zin:
Hij geeft
zelden
een optreden
.
Speciaal: het voornaamwoordelijk bijwoord = vn bw
= bijwoord + voorzetsel: We doken
erin
.
Slide 18 - Tekstslide
Wat is het bijwoord?
Ik ben erg moe.
Slide 19 - Open vraag
Wat is het bijwoord?
Jamie kan goed lopen.
Slide 20 - Open vraag
Wat is het bijwoord?
Ik at ongeveer drie appels.
Slide 21 - Open vraag
Elise zong vanmorgen heel erg vals.
Wat zijn de bijwoorden?
A
vanmorgen
B
heel erg
C
vals
D
vanmorgen / heel erg vals
Slide 22 - Quizvraag
Nieuw: het voegwoord (vw)
verbindt 2 woorden, woordgroepen of zinnen
Er bestaan 2 soorten:
1. nevenschikkend voegwoord = nev vw
= WODEM (want, of, dus, en, maar)
2. onderschikkend voegwoord = ond vw
= verbindt een bijzin met de hoofdzin
bv. Toen hij binnenkwam, werd het stil.
bv. Ik vraag me af of je komt.
Slide 23 - Tekstslide
Nieuw: het betrekkelijk voornaamwoord (btvnw)
bv. Hij vertelde over de film
die
hij had gezien.
--> verwijst naar de film = het antecedent
bv. Het eerste
wat
hij deed was weglopen.
--> verwijst naar het eerste
bv. De zanger over
wie
is gisteren sprak.
--> verwijst naar de zanger
LET OP:
niet verwarren met het aanwijzend voornaamwoord (avn)!
Slide 24 - Tekstslide
Ik vraag me af of jij de jongen bent die ik online sprak.
of =
A
btvnw
B
ond vw
C
nev vw
D
avn
Slide 25 - Quizvraag
Ik vraag me af of jij de jongen bent die ik online sprak.
die =
A
btvnw
B
ond vw
C
nev vw
D
avn
Slide 26 - Quizvraag
Je punten zijn slecht omdat je die oefening niet hebt gemaakt.
omdat =
A
btvnw
B
ond vw
C
nev vw
D
avn
Slide 27 - Quizvraag
Je punten zijn slecht omdat je die oefening niet hebt gemaakt.
die =
A
btvnw
B
ond vw
C
nev vw
D
avn
Slide 28 - Quizvraag
Nieuw!
1. wederkerig voornaamwoord (wedk vn)
bv. Ze houden van
elkaar
.
2. onbepaald voornaamwoord (ovn)
bv. iets, niets, iemand, niemand, alles, men, iedereen
3. tussenwerpsel (tws)
bv. hé, oei, ela, ai, vroem, allé, hallo, tss
Slide 29 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
3 VWO herhaling blok 1 betrekkelijk MIA
November 2021
- Les met
11 slides
Nederlands
Secondary Education
L7 Woordsoorten
November 2022
- Les met
45 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
SOEMA - 2de wereldoorlog (Facts + voorbereiding Fort Van Breendonk)
Februari 2024
- Les met
20 slides
SOEMA
Secundair onderwijs
Buitengewoon secundair onderwijs
Grammatica bijzinnen
April 2024
- Les met
15 slides
Latijn
Secundair onderwijs
L3 Taalbeschouwing: woordleer
Januari 2023
- Les met
19 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
T4 Les 14 Woordleer herhaling
Januari 2022
- Les met
42 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
S35 - Het vragend en betrekkelijk voornaamwoord
Mei 2023
- Les met
32 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Herhaling voornaamwoorden
Mei 2022
- Les met
28 slides
Nederlands
Secundair onderwijs