TO BE/PRESENT CONTINUOUS HERH. LES

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, k, tLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

"TO BE"

Slide 2 - Woordweb

Wat betekent to be in het Nederlands?
A
zijn
B
zijn/worden
C
worden
D
heb

Slide 3 - Quizvraag

I
You
He / She/ It
We
You
They
am
are
is
are
are
are

Slide 4 - Sleepvraag

Welke vorm van to be hoort bij
HE/SHE/IT

A
are
B
am
C
be
D
is

Slide 5 - Quizvraag

Welke vorm van to be hoort bij
YOU
A
am
B
are
C
be
D
is

Slide 6 - Quizvraag

Welke vorm van to be hoort bij
I
A
is
B
are
C
am
D
be

Slide 7 - Quizvraag

Present Continuous
De Present Continuous is een tegenwoordige werkwoordstijd. 

Je gebruikt dit wanneer iets op dit moment bezig of nu aan de gang is.

Slide 8 - Tekstslide

Present Continuous
AM / IS / ARE
+
WW
+
ING
+

-

?
She is watching a movie.
She is not watching a movie.
Is she watching a movie?
"Zij is een film aan het kijken."

Slide 9 - Tekstslide

Let's test your short term memory!

Slide 10 - Tekstslide


Wat betekent "TO BE" en welke 3 vormen zijn er?

Slide 11 - Open vraag


Wanneer gebruik je de "Present Continuous"?
A
Wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
B
Bij een feit en/of een mening.
C
Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
D
Wanneer iets op dit moment bezig is.

Slide 12 - Quizvraag


Hoe maak je de "Present Continuous"?

Slide 13 - Open vraag

Now let's see if you can do this!
Complete the sentences using the Present Continuous.

Let op! Bij de meerkeuzevragen heb je maximaal 20 seconden de tijd om de vraag te beantwoorden.

Slide 14 - Tekstslide


"I ... (to repair) my bike now."
A
repairs
B
am repairing
C
repaired
D
are repair

Slide 15 - Quizvraag


"We ... (to do) the dishes right now."

A
are doing
B
was doing
C
are do
D
was do

Slide 16 - Quizvraag


"Look! They ... (to give) him his present."
A
are give
B
were give
C
are giving
D
were giving

Slide 17 - Quizvraag


"I ... (to read) a book for school right now."
A
am read
B
am reading
C
was read
D
was reading

Slide 18 - Quizvraag


"She ... (to carry) her bag all by herself as we speak."
A
is carrying
B
was carried
C
was carrying
D
is carry

Slide 19 - Quizvraag


"He ... (to ski) in the Alps this weekend."
A
is skied
B
was skiing
C
was skied
D
is skiing

Slide 20 - Quizvraag


"He ... (to ski) in the Alps this weekend."
A
is skied
B
was skiing
C
was skied
D
is skiing

Slide 21 - Quizvraag


"Tommy ... (to knit) a lovely sweater for his daughter."
A
is knot
B
was knitting
C
is knitting
D
was knitted

Slide 22 - Quizvraag


"She ... (not / to read) a book at the moment."

Slide 23 - Open vraag


"... your father ... (to listen) to music?"

Slide 24 - Open vraag


"... you ... (to write) a letter to your nan?"

Slide 25 - Open vraag


"I ... (not / to feel) well at the moment."

Slide 26 - Open vraag