voorbereiden pto2 mavo 3 les 28 woordspeling, beeldspraak

       voorbereiding PTO2 mavo 3

       woordspeling en beeldspraak
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

       voorbereiding PTO2 mavo 3

       woordspeling en beeldspraak

Slide 1 - Tekstslide

Heb jij het nieuws gevolgd?

Slide 2 - Tekstslide


Wat werd in Washington door Trump-fans bestormd?
A
Het Witte huis
B
Het Capitool
C
Het Hooggerechtshof
D
Het Pentagon

Slide 3 - Quizvraag


Op welk sociale medium werd het account van president Trump geblokkeerd?
A
TikTok
B
Facebook
C
Instagram
D
Twitter

Slide 4 - Quizvraag


Er zijn zorgen over een nieuwe variant op het coronavirus. Uit welk land komt deze mutatie?
A
Duitsland
B
Italië
C
Frankrijk
D
Verenigd Koninkrijk

Slide 5 - Quizvraag

Les 28
Leer de informatie die staat onder het kopje 'woordspeling en beeldspraak '

Het leerdoel is dat je weet wat woordspeling is en wat beeldspraak is.
Het leerdoel is dat je verschillende vormen van woordspeling en beeldspraak herkent en benoemt.
Het leerdoel is dat je kan aangeven wat de betekenis van de woordspeling of beeldspraak.
Het leerdoel is dat je zelf woordspelingen of beeldspraak kunt gebruiken in een korte tekst.
Leer: PowerPoint les 28 uittreksel

Slide 6 - Tekstslide

woordspeling

Je speelt met woorden.
bedoeling: humoristisch


a. woorden met dubbele betekenis (homoniemen)
b. aanpassen van letters van een woord of woordvolgorde.
beeldspraak

Het is altijd figuurlijk taalgebruik.
Je gebruikt een 'beeld'
bedoeling: krachtige tekst


a. vergelijking
b. metafoor
c. personificatie

Slide 7 - Tekstslide

Het leerdoel is dat je weet wat woordspeling is en wat beeldspraak is.
woordencombinatie

Slide 8 - Tekstslide

woordspeling

Je speelt met woorden.
bedoeling: humoristisch


a. woorden met dubbele betekenis (homoniemen)
b. aanpassen van letters van een woord of woordvolgorde.
beeldspraak

Het is altijd figuurlijk taalgebruik.
Je gebruikt een 'beeld'
bedoeling: krachtige tekst


a. vergelijking
b. metafoor
c. personificatie

Slide 9 - Tekstslide

    woordspeling
woorden met een dubbele betekenis (homoniemen)
Het leerdoel is dat je verschillende vormen van woordspeling en beeldspraak herkent en benoemt.

Slide 10 - Tekstslide


De honing had helaas een bijsmaak.

Slide 11 - Tekstslide

homoniemen

Slide 12 - Woordweb

Door de mand vallen tijdens een ballonvaart.
A
woordspeling
B
metafoor

Slide 13 - Quizvraag

woordspeling

Je speelt met woorden.
bedoeling: humoristisch


a. woorden met dubbele betekenis (homoniemen)
b. aanpassen van letters van een woord of woordvolgorde.
beeldspraak

Het is altijd figuurlijk taalgebruik.
Je gebruikt een 'beeld'
bedoeling: krachtige tekst


a. vergelijking
b. metafoor
c. personificatie

Slide 14 - Tekstslide

De vrijheid van mening (geweten) en meningsuiting is een universeel mensenrecht dat aan iedereen, waar ook ter wereld toekomt.
Iedereen heeft recht op een eigen mening
Het leerdoel is dat je verschillende vormen van woordspeling en beeldspraak herkent en benoemt.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

We zijn met de fiets want we zijn antilopen.
Welke woordspeling zie je hier?

Slide 17 - Open vraag

Is er iemand die op mijn cabriolet?
Welke woordspeling vind je?

Slide 18 - Open vraag

Iemand na een allergietest vragen of ie al uitslag heeft.
A
woordspeling
B
metafoor

Slide 19 - Quizvraag

Beantwoord de vraag over deze afbeelding op de volgende dia.

Slide 20 - Tekstslide

21. Welke vorm van beeldspraak zit in deze afbeelding verwerkt?

Slide 21 - Open vraag

woordspeling

Je speelt met woorden.
bedoeling: humoristisch


a. woorden met dubbele betekenis (homoniemen)
b. aanpassen van letters van een woord of woordvolgorde.
beeldspraak

Het is altijd figuurlijk taalgebruik.
Je gebruikt een 'beeld'
bedoeling: krachtige tekst


a. vergelijking
b. metafoor
c. personificatie

Slide 22 - Tekstslide

letterlijk of figuurlijk

Slide 23 - Tekstslide

2

Slide 24 - Video

00:29
Wat is letterlijk taalgebruik?
A
dat je precies zegt wat je bedoelt
B
er wordt iets anders bedoelt dan dat je zegt of schrijft

Slide 25 - Quizvraag

01:12
"Ik heb overal schijt aan, letterlijk en figuurlijk." Wat is de letterlijke betekenis?

Slide 26 - Open vraag

LETTERLIJK


- precies zoals het geschreven is

FIGUURLIJK


- bij wijze van spreken


- er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat


- ookwel beeldspraak genoemd

Slide 27 - Tekstslide

woordspeling

Je speelt met woorden.
bedoeling: humoristisch


a. woorden met dubbele betekenis (homoniemen)
b. aanpassen van letters van een woord of woordvolgorde.
beeldspraak

Het is altijd figuurlijk taalgebruik.
Je gebruikt een 'beeld'
bedoeling: krachtige tekst


a. vergelijking
b. metafoor
c. personificatie

Slide 28 - Tekstslide

krachtige boodschap

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

woordspeling

Je speelt met woorden.
bedoeling: humoristisch


a. woorden met dubbele betekenis (homoniemen)
b. aanpassen van letters van een woord of woordvolgorde.
beeldspraak

Het is altijd figuurlijk taalgebruik.
Je gebruikt een 'beeld'
bedoeling: krachtige tekst


a. vergelijking
b. metafoor
c. personificatie

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Die stratenmaker heeft een paar handen als kolenschoppen
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 34 - Quizvraag

Hij ging er als een haas vandoor.
A
metafoor
B
metonymia
C
personificatie
D
vergelijking

Slide 35 - Quizvraag

woordspeling

Je speelt met woorden.
bedoeling: humoristisch


a. woorden met dubbele betekenis (homoniemen)
b. aanpassen van letters van een woord of woordvolgorde.
beeldspraak

Het is altijd figuurlijk taalgebruik.
Je gebruikt een 'beeld'
bedoeling: krachtige tekst


a. vergelijking
b. metafoor
c. personificatie

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Zoek de zin met een metafoor
A
Het peloton bereikte de voet van de berg.
B
Dat schaap heeft zich weer beet laten nemen.
C
Met lood in zijn schoenen begon hij de wedstrijd.

Slide 40 - Quizvraag



5. Hij is het zwarte schaap van de familie.
Noteer het figuurlijk taalgebruik en de stijfiguur.



Slide 41 - Open vraag

woordspeling

Je speelt met woorden.
bedoeling: humoristisch


a. woorden met dubbele betekenis (homoniemen)
b. aanpassen van letters van een woord of woordvolgorde.
beeldspraak

Het is altijd figuurlijk taalgebruik.
Je gebruikt een 'beeld'
bedoeling: krachtige tekst


a. vergelijking
b. metafoor
c. personificatie

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Toen we op de alpenweide lagen, hoorden we in de verte een beekje murmelen
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 45 - Quizvraag

Het leven lachte hem toe, maar zijn studieboek staarde hem misprijzend aan.
A
metafoor
B
metonymia
C
personificatie
D
tegenstelling

Slide 46 - Quizvraag

Beeldspraak
  1. Een vergelijking is gebaseerd op een overeenkomst (met of zonder ‘als’). De kameel is als het schip der woestijn.
  2. Bij een metafoor is alleen het beeld overgebleven. Het schip der woestijn loopt in de hitte.
  3. Bij personificatie worden menselijke eigenschappen aan een abstract begrip of iets uit de natuur toegekend. Huilende wolken.

Slide 47 - Tekstslide

Vergelijking
Metafoor
Personificatie
De bomen fluisteren zachtjes zijn naam.
Wat een zwijnenstal is het hier!
Jouw kamer lijkt wel een zwijnennstal.

Slide 48 - Sleepvraag

Wat is het verschil tussen een woordspeling en beeldspraak?

Slide 49 - Open vraag

Slide 50 - Tekstslide

Slide 51 - Video