Het voltooid deelwoord - 25/9

• NT2
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1,2

Routines

Welke routines heb jij?
Wat doe jij altijd in de ochtend?

Voltooide tijd?

Wat weet je nog?

Voltooide tijd

Bij de voltooide tijd gebruik je het werkwoord 

hebben of zijn + een voltooid deelwoord.

 Mijn moeder heeft een schilderij gemaakt.

Alex en Jane zijn vorige week getrouwd.

zwakke en sterke werkwoorden

• Zwakke werkwoorden blijven in een andere tijd hetzelfde     klinken bijvoorbeeld spelen --> Ik heb gespeeld.

• Sterke werkwoorden hebben de kracht om in de verleden   tijd van klank te veranderen, bijvoorbeeld drinken --> Ik heb gedronken.

zwakke werkwoorden - t of d?

1. Kijk naar de stam.

2. Zit de laatste letter in x soft ketchup?

3. ja?      = t

     nee?  =d

Sterke werkwoorden? --> Die moet je leren.

Ik

Jij

Hij/zij (1 persoon)

Wij

Jullie

Zij (2 personen)

heb

hebben

hebben

hebt

heeft

hebben

Ik

Jij

Hij/zij (1 persoon)

Wij

Jullie

Zij (2 personen)

ben

zijn

zijn

bent

is

zijn

Wanneer hebben/zijn?

Bij de meeste werkwoorden gebruik je hebben.

Zijn gebruik je meestal bij de werkwoorden 

die een beweging aangeven en bij het werkwoord zijn. Bijvoorbeeld aankomen, fietsen, gaan etc.

In het woordenboek staat aangegeven of je hebben of zijn moet gebruiken.

Ik sta op.
Wat is de voltooide tijd?

1. Ik heb opgestaan.
2. Ik heb opgesta.
3. Ik ben opgestaan.
4. Ik ben opgesta.

Ik poets mijn tanden
Wat is de voltooide tijd?

1. Ik poets tanden.
2. Ik poets mijn tanden.
3. Ik gepoetst mijn tanden.
4. Ik heb mijn tanden gepoetst.

Ik douch.
Wat is de voltooide tijd?

1. Ik ben gedouch.
2. Ik heb gedoucht.
3. Ik ben gedoucht.
4. Ik ben gedoucht.

Ik ontbijt.
Wat is de voltooide tijd?

1. Ik ben ontbeten.
2. Ik heb ontbeten.
3. Ik heb geontbeten.
4. Ik ontbijt.

Ik doe mijn kleren aan.
Wat is de voltooide tijd?

1. Ik ben mijn kleren aangedaan.
2. Ik heb mijn kleren aangedaan.

Ik drink een kop koffie.
Wat is de voltooide tijd?

1. Ik heb gedrinken.
2. Ik ben gedrinken.
3. Ik heb gedronken.
4. Ik ben gedronken.

Ik maak mijn boekentas.
Wat is de voltooide tijd?

1. Ik heb mijn boekentas gemaakt.
2. Ik ben mijn boekentas gemaakt.
3. Ik heb mijn boekentas gemaakd.
4. Ik ben mijn boekentas gemaakd.

Ik ga naar school.
Wat is de voltooide tijd?

1. Ik heb naar school gegaan.
2. Ik ben naar school gegaan.

Ik studeer Nederlands.
Wat is de voltooide tijd?

1. Ik heb Nederlands gestudeerd.
2. Ik heb Nederlands gestudeert.

Ik eet tijdens de middagpauze.
Wat is de voltooide tijd?

1. Ik heb tijdens de middagpauze geeten.
2. Ik heb tijdens de middagpauze gegeten.

Ik sport tijdens LO
Wat is de voltooide tijd?

1. Ik heb gesport.
2. Ik heb gespord.

Ik blijf op school tot 14.20 uur.
Wat is de voltooide tijd?

1. Ik ben op school gebleven.
2. Ik heb op school gebleven.

Na school praat ik nog met mijn vrienden.
Wat is de voltooide tijd?

1. Ik heb gepraatd met mijn vrienden.
2. Ik heb met mijn vrienden gepraat.

Ik neem de bus naar huis.
Wat is de voltooide tijd?

1. Ik ben de bus genomen.
2. Ik heb de bus genomen.

Ik maak mijn huiswerk.
Wat is de voltooide tijd?

1. Ik heb mijn huiswerk gemaakt.
2. Ik heb mijn huiswerk gemaakd.
3. Ik ben mijn huiswerk gemaakt.
4. Ik ben mijn huiswerk gemaakd.

Ik speel PUB G.
Wat is de voltooide tijd?

1. Ik heb gespeelt.
2. Ik heb gespeeld.

Ik voetbal.
Wat is de voltooide tijd?

1. Ik heb gevoetbald.
2. Ik heb gevoetbalt.

Ik speel cricket.
Wat is de voltooide tijd?

1. Ik heb gespeeld cricket.
2. Ik heb gespeelt cricket.
3. Ik heb cricket gespeeld.
4. Ik heb cricket gespeelt.

Ik eet lekkere spaghetti.
Wat is de voltooide tijd?

1. Ik heb lekkere spaghetti gegeten.
2. Ik heb gegeten lekkere spaghetti.
3. Ik ben lekkere spaghetti gegeten.
4. Ik ben gegeten lekkere spaghetti.

Ik bid
Wat is de voltooide tijd?

1. Ik heb gebeden.
2. Ik heb gebeten.

Ik heb/ben het blikje (openen).

Wij hebben/zijn met meneer Wim (rekenen).

Jullie hebben/zijn naar Kampen (fietsen).