Modal Verbs 3H

MODALS
.
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

MODALS
.

Slide 1 - Tekstslide

Today
We are going to talk about modal verbs

Slide 2 - Tekstslide

At the end of this class:
- You know what modal verbs are
- You know which modal verbs there are
- You know how to use modal verbs in a sentence
Goals

Slide 3 - Tekstslide

Hulpwerkwoorden:
- die je gebruikt om toestemming, mogelijkheid of verplichting uit te drukken
What are Modals?

Slide 4 - Tekstslide

Modals in songs
Listen to the songs in the next video. 
Make a note of the modal verbs you hear. 
How many do you hear? 
Indicate ALL of the modals you hear!

Answer in the slide after the songs.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

HOW MANY MODALS DID YOU COME ACROSS WITH (ALL of them)?

A
10
B
13
C
18
D
15

Slide 7 - Quizvraag

Sum up the different modals you heard in the songs.

Slide 8 - Open vraag

RULES!
* You can't conjugate modals
* Always followed by infinitive
* Add NOT to say the opposite or make the negative

Slide 9 - Tekstslide

Je gebruikt must en have to als je iets moet doen. Must en have to worden vaak in dezelfde gevallen gebruikt, maar er zijn wel een paar kleine verschillen. 
Zo kun je must niet in de verleden tijd gebruiken en ook niet bij feiten. Bijvoorbeeld:


I had to work last night (en niet: I must work last night).
I have to travel to London on Sunday for my work. (en niet: I must travel to London on Sunday for my work .)

Must wordt vaak in geschreven teksten en instructies gebruikt. Zo schrijf je bijvoorbeeld: The letters must be here by 14 April.


Must & Have to

Slide 10 - Tekstslide

Should
Should wordt gebruikt om advies of een mening te geven. Ook als iets anders is dan je had verwacht gebruik je should. Hieronder volgen een paar voorbeelden van hoe je should kunt gebruiken:


You should go to bed now. (Je moet nu naar bed gaan).
I think he shouldn’t go there anymore. (Ik denk dat hij daar niet meer heen moet gaan.)
She should have left the house earlier. (Ze had eerder van huis moeten gaan.)


Slide 11 - Tekstslide

 ought to: eigenlijk moeten, behoren te (gebruik in de vraagvorm alleen in een formele situatie) Je gerbuikt deze vorm als je iets heel formeel wilt zeggen over vragen

You ought to be more polite.
They ought to do their homework more often.
Ought to

Slide 12 - Tekstslide

Mini Practice

Slide 13 - Tekstslide

I think you ___ study a lot for tests.
A
should
B
have to

Slide 14 - Quizvraag

You ___ do your homework or you'll get a punishment.
A
can
B
have to
C
should

Slide 15 - Quizvraag

There are plenty of tomatoes in the fridge, you.... buy any.
A
have to
B
should not
C
don't have to

Slide 16 - Quizvraag

Do: the exercises on the hand-out
Ready?
Go to exercise 35 & 36 on page 69.
Your Turn

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Ex. 1 - How good are you now?
Choose between:
must (not)
have to / has to
    do not have to / does not have to

* Only type the modals
* Do not use contracted forms!

Slide 19 - Tekstslide

I __ visit my friend. It's her birthday.

Slide 20 - Open vraag

Sam __ wear a uniform at school.

Slide 21 - Open vraag

You __ go to the supermarket. I'll do it.

Slide 22 - Open vraag

You __ swim in this part of the river. It is very dangerous.

Slide 23 - Open vraag

You __ drink a lot of water when it's warm.

Slide 24 - Open vraag

Exercise 2
Rewrite the sentence using the given words

- Use the verbs correctly
- Mind the negatives and questions
- Do not use contracted forms

Slide 25 - Tekstslide

You are not allowed to talk during the test. (must not)

Slide 26 - Open vraag

It isn't necessary to bring food.
(have to)

Slide 27 - Open vraag

I am obliged to finish this letter before midday. (have to)

Slide 28 - Open vraag

You are not allowed to leave the classroom without permission. (must not)

Slide 29 - Open vraag

It is not necessary to pay for the tickets. (have to)

Slide 30 - Open vraag

I think I understand how to use
modal auxiliary verbs.
A
Strongly agree.
B
Agree.
C
Disagree.
D
Strongly disagree.

Slide 31 - Quizvraag

Slide 32 - Tekstslide