Cultuur en identiteit

Cultuur en identiteit
Leerdoelen:
• Je kunt beschrijven wat cultuur is en hiervan voorbeelden geven.
• Je kunt kenmerken en basiswaarden van de Nederlandse dominante cultuur benoemen.
• Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen een dominante cultuur en een subcultuur.
• Je kunt voorbeelden geven en herkennen van aangeboren en aangeleerd gedrag.
• Je kunt uitleggen hoe het proces van socialisatie verloopt en hiervan voorbeelden geven.
• Je kunt voorbeelden van sociale controle geven en herkennen.
• Je kunt uitleggen wat internalisatie is.
• Je kunt de begrippen identiteit en identificatie uitleggen.
• Je kunt uitleggen dat normen gebonden zijn aan tijd, plaats en groep en je kunt hiervan voorbeelden geven.
• Je kunt uitleggen welke rol rolpatronen spelen in hoe je je gedraagt.
• Je kunt beschrijven hoe gendernormen veranderen en hiervan een voorbeeld geven.





1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3,4

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Cultuur en identiteit
Leerdoelen:
• Je kunt beschrijven wat cultuur is en hiervan voorbeelden geven.
• Je kunt kenmerken en basiswaarden van de Nederlandse dominante cultuur benoemen.
• Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen een dominante cultuur en een subcultuur.
• Je kunt voorbeelden geven en herkennen van aangeboren en aangeleerd gedrag.
• Je kunt uitleggen hoe het proces van socialisatie verloopt en hiervan voorbeelden geven.
• Je kunt voorbeelden van sociale controle geven en herkennen.
• Je kunt uitleggen wat internalisatie is.
• Je kunt de begrippen identiteit en identificatie uitleggen.
• Je kunt uitleggen dat normen gebonden zijn aan tijd, plaats en groep en je kunt hiervan voorbeelden geven.
• Je kunt uitleggen welke rol rolpatronen spelen in hoe je je gedraagt.
• Je kunt beschrijven hoe gendernormen veranderen en hiervan een voorbeeld geven.





Slide 1 - Tekstslide

Cultuur
Cultuur is de verzamelnaam voor alle waarden, normen en
gewoonten die mensen in een bepaalde groep of samenleving met elkaar delen.

Waarden zijn principes die je belangrijk vindt in het leven.
Normen zijn gedragsregels.
Een gewoonte is de manier waarop je iets gewend bent te doen.



Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Video

Dominante cultuur
De dominante cultuur bestaat uit alle waarden, normen en
gewoonten die de meeste mensen in een land met elkaar delen.
In de dominante cultuur staan drie basiswaarden centraal:
vrijheid: je mag denken, zeggen en doen wat je wilt
gelijkwaardigheid: alle mensen zijn evenveel waard
solidariteit: je houdt rekening met elkaar


Slide 5 - Tekstslide

Subcultuur
Binnen de dominante cultuur bestaan 
kleinere cultuurgroepen. Zij maken deel uit 
van de dominante cultuur, maar hebben elk 
ook hun eigen gewoonten.
Een subcultuur is de cultuur van een kleine 
groep mensen binnen de samenleving.



Subculturen kunnen met van alles te maken hebben.
Bijvoorbeeld met:
• geloof
• muziek
• werk
• politiek
• woonplaats
• migratie-achtergrond (etnische subculturen)

Slide 6 - Tekstslide

Aangeleerd of aangeboren
  • Veel kenmerken van jouw persoon zijn aangeboren, bijvoorbeeld je lengte en je talent voor sport.
  • Maar je gedrag en wat je mooi en normaal vindt, is aangeleerd.


Sujit, werd als kind tussen de kippen gehouden. 

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Socialisatie
  • Socialisatie is het bewust of onbewust aanleren van waarden, normen en gewoonten die bij jouw groep of samenleving horen.
  • Socialisatie gebeurt overal, bijvoorbeeld thuis, op school, door vrienden, op de sportclub en door de (sociale) media.



Slide 9 - Tekstslide

Socialisatie
Socialisatie gebeurt op drie manieren:

1. Door imitatie: anderen nadoen.
2. Door informatie: mensen vertellen je wat er van je verwacht wordt.
3. Door ervaringen: je maakt mee wat er gebeurt als je je goed of juist niet goed gedraagt.

Slide 10 - Tekstslide

Sociale controle
  • Als je je niet aan de regels van de dominante cultuur houdt, zeggen mensen daar iets van. Bijvoorbeeld dat je niet mag appen op de fiets. Dat noemen we sociale controle.
  • Sociale controle is de manier waarop mensen ervoor zorgen dat anderen zich aan de regels houden.


Slide 11 - Tekstslide

Internaliseren
  • Als bepaald gedrag vanzelf gaat, hoef je er niet meer over na te denken. We noemen dat internalisatie.
  • Internalisatie betekent dat aangeleerde normen en waarden vanzelfsprekend gedrag geworden zijn.


Slide 12 - Tekstslide

Identiteit
  • Je identiteit is je persoonlijkheid, gevormd door alle kenmerken en ervaringen die bij jou horen.
  • Een deel is aangeboren, en een deel aangeleerd: door socialisatie en ervaringen.


Slide 13 - Tekstslide

Identificatie
Met wie heb je een ‘klik’?

Dat heeft te maken met identificatie: je herkent bepaalde
kenmerken van jezelf bij de ander.

Slide 14 - Tekstslide

Groepsindentificatie
Groepsidentificatie: je voelt je verbonden met een groep mensen omdat je dezelfde kenmerken of gewoonten hebt.

Bijvoorbeeld:
• plaats waar je woont of vandaan komt
• geloof
• belangen of problemen
• hobby’s of interesses


Slide 15 - Tekstslide

Rolpatronen
  • Elke cultuur heeft rolpatronen: gedrag dat we van elkaar in bepaalde situaties verwachten.

  • Een voordeel is: het biedt duidelijkheid.
  • Een nadeel is: je kan niet altijd doen wat je zelf wil.


Slide 16 - Tekstslide

Rollen doorbreken
  • Elke cultuur heeft gendernormen, normen die ‘horen’ bij het man-zijn of vrouw-zijn.
  • Wanneer mensen zich zo gedragen is dat rolbevestigend gedrag.
  • Wanneer mensen juist iets anders doen is dat roldoorbrekend gedrag.


Slide 17 - Tekstslide

Normen veranderen
Wanneer steeds meer mensen rollen doorbreken, veranderen normen.
Bijvoorbeeld:
• de seksuele moraal, de manier waarop er over seks wordt gedacht, is vrijer dan vroeger

Er is veel vrijheid in Nederland, maar we accepteren geen asociaal gedrag. Dat is als je geen  rekening houdt met anderen.


Slide 18 - Tekstslide

Opdrachten bij deze week 
Hoofdstuk 3: Cultuur en identiteit

3.1 Opdracht: 1, 2, 4, 7, 10, 12, 15
3.2 Opdracht: 1, 2, 3, 5, 7, 8, 10, 12, 13
3.3 Opdracht: 2, 7, 10, 12, 13, 15
3.4 Opdracht: 1, 3, 7, 8, 10
Afsluiting Opdracht: 3
Invulsamenvatting en begrippenlijst op blz. 72 t/m 75

Slide 19 - Tekstslide