- ken je de valkuilen van het werken met een woordenboek woordenboek moet werken
- weet je hoe je een leestekst met opdrachten aan moet pakken
Wie?
- opdrachten maken
- bitte einloggen in Lessonup
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2,3
In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Am Ende dieser Stunden
- ken je de valkuilen van het werken met een woordenboek woordenboek moet werken
- weet je hoe je een leestekst met opdrachten aan moet pakken
Wie?
- opdrachten maken
- bitte einloggen in Lessonup
Slide 1 - Tekstslide
Info in Lessonup
Les over leesstrategieën en het verstandig gebruiken van een woordenboek
Slide 2 - Tekstslide
Hausaufgaben für heute
Text gelesen und Aufgaben gemacht?
"Unter Wasser kann man nicht nur tauchen… sondern auch essen!"
Slide 3 - Tekstslide
Hausaufgaben
Jede Stunde Lernliste D-N zu zwei Kapitel lernen.
Für Dienstag:
Lernliste D-N zu Kapitel 1 und 2
Slide 4 - Tekstslide
Noem minstens drie leesstrategieën
Slide 5 - Open vraag
Welke leesstrategieën kun je voor Duits extra gebruiken?
Slide 6 - Open vraag
Stappenplan
1. Titel - wat zegt de titel? / Plaatjes? / Wat voor een tekst?
2. Lees de vragen door (incl de antwoorden)
3. Lees nu de tekst
4. Weet je echt niet wat een woord betekent (andere taal/ "hardop voorlezen"), zoek het dan op, maar doe dit zo weinig mogelijk (kost veel tijd).
5. Beantwoord nu de vragen
Eerst ga je de tekst skimmen (snel lezen). Je bekijkt de opvallende stukjes en per alinea de eerste en laatste zin.
Daarna ga je de tekst scannen, waarbij je op zoek gaat naar specifieke informatie.
Tot slot ga je de tekst intensief lezen, waarbij je de tekst helemaal gaat lezen.
Slide 7 - Tekstslide
Soorten leesstrategiën
voorspellen
voorkennis gebruiken
structuur van de tekst ontdekken / gebruiken
scannen / selectief lezen
intensief / gedetailleerd lezen
woordbetekenissen afleiden of raden
Slide 8 - Tekstslide
Voorkennis gebruiken
Door het gebruik van voorkennis kun je eventueel gebrek aan woordkennis compenseren. Je kunt de tekst dus begrijpen zonder dat je alle (moeilijke) woorden moet kennen of opzoeken.
Slide 9 - Tekstslide
Structuur ontdekken en gebruiken
Je moet verbanden tussen delen van een tekst kunnen herkennen en aangeven. Denk hierbij aan conclusies, opsommingen, voorbeelden, verwijzingen etc. Hierbij zijn de signaalwoorden erg belangrijk!
Slide 10 - Tekstslide
Voorspellen
Kijk naar titel, plaatjes, onderschriften, tussenkopjes en of opvallende woorden.
Slide 11 - Tekstslide
Scannen
Je scant de tekst om een bepaald stukje
informatie te vinden. Je leest dus selectief.
Als je opzoek bent naar maar één bepaald
gegeven, maak je gebruik van scannen.
Slide 12 - Tekstslide
Intensief (gedetailleerd lezen)
Een (korte) tekst of een gedeelte intensief lezen om de vraag te kunnen beantwoorden.
De tekst: uitpluizen, verbanden ontdekken en leggen.
Slide 13 - Tekstslide
Woordbetekenissen raden / afleiden
Lijkt het woord op het Nederlands of Engels (andere MVT)?
Spreek het woord in gedachten uit.
Hak het woord in stukjes.
Kijk naar de context waarin de zin staat.
Slide 14 - Tekstslide
Aufgabe
bekijk het plaatje bij de tekst
lees de titel en de inleiding
Beantwoord de vraag
Welke strategie heb je gebruikt?
timer
5:00
Slide 15 - Tekstslide
Het gebruik van een woordenboek
Aufgabe:
Bedenk met je buurvrouw/buurman 5 valkuilen bij het gebruik van ene woordenboek
timer
5:00
Slide 16 - Tekstslide
valkuilen
1. woord opzoeken kost gemiddeld 30 - 60 seconden. 30 woorden opzoeken: 30 minuten!! Kost veel tijd
2. niet weten hoe een woordenboek werkt:
- hoe kom je snel bij het woord dat je nodig hebt?
- hoe kies je een woord dat je nodig hebt?
- wat betekenen al die afkortingen?
3. Je begrijpt het Nederlandse woord niet
4. Het woord staat niet in het woordenboek
5. woorden kunnen meerdere betkenissen hebben
Slide 17 - Tekstslide
Aufgabe
- Duits teksten lezen en opdrachten maken: keuze uit 2 op papier
- Evaluatie: welke strategieën heb je ingezet om de tekst te begrijpen en de vragen te kunnen beantwoorden?
Slide 18 - Tekstslide
1. Welk van de onderstaande woorden vind je in het woordenboek?
A
afkortingen
B
verkleinwoord
C
zelfstandig naamwoord - enkelvoud
D
zelfstandig naamwoord - meervoud
Slide 19 - Quizvraag
2 Wat is het infinitief van een werkwoord?
A
vervoeging
B
de stam van een werkwoord
C
de ik-vorm
D
het hele werkwoord
Slide 20 - Quizvraag
De infinitief is het hele werkwoord.
Die vind je in het woordenboek, niet de vervoeging.
Slide 21 - Tekstslide
3. Wat wordt bedoeld met de context?
A
betekenis
B
samenhang
C
verband
D
achtergrond
Slide 22 - Quizvraag
SIGNAALWOORDEN
Dat zijn woorden die zeggen dat er wat gaat gebeuren!
Slide 23 - Tekstslide
6. also
A
dus
B
want
C
daarom
D
of
Slide 24 - Quizvraag
7. heute
A
nu
B
vandaag
C
vroeger
D
later
Slide 25 - Quizvraag
8. zum Beispiel
Slide 26 - Open vraag
9. aber
Slide 27 - Open vraag
10. weil
Slide 28 - Open vraag
Tot zover de signaalwoorden.
Nu verder met de werkwoorden.
Slide 29 - Tekstslide
11. Die Parkzeit ist unbegrenzt.
A
ist
B
sein
C
sind
Slide 30 - Quizvraag
12. Ein kostenfreies Parkticket gilt 10 Minuten.
A
gilt
B
gilten
C
gelten
Slide 31 - Quizvraag
15. Er macht die Menschen neugierig.
Slide 32 - Open vraag
Dat was de infinitief.
Dan gaan we verder met de zelfstandige naamwoorden.
Slide 33 - Tekstslide
Om woorden snel te kunnen opzoeken, is het belangrijk dat je weet hoe het alfabet werkt bij het opzoeken van woorden
Slide 34 - Tekstslide
Setze diese Wörter in der richtigen Reihenfolge:
Freispruch
freundlich
Frechheit
Fressen / fressen
freisprechen
freuen
timer
3:00
Slide 35 - Tekstslide
das Wörterbuch
Frechheit
freisprechen
Freispruch
Fressen / fressen
freuen
freundlich
Slide 36 - Tekstslide
Zoek in het woordenboek naar deze woorden, hoeveel en welke betekenissen hebben ze in het NL:
Bank
machen
backen
wandern
dagegen
timer
5:00
Slide 37 - Tekstslide
Meerdere betekenissen
Als een trefwoord duidelijk verschillende betekenissen heeft, worden de vertalingen genummerd met 1, 2 enz.
Kies de vertaling die het beste in de context past.
Slide 38 - Tekstslide
19. Absatz Wat is de betekenis van dit woord als het gaat over het thema leesvaardigheid?
Slide 39 - Open vraag
De belangrijkste strategie vooraf:
Slide 40 - Tekstslide
Neem je eigen woordenboek D-N mee bij de leestoets!
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.