De belangrijkste zaken eerst regelen... Over welk begrip gaat dit?
A
Budgetteren
B
Financieren
C
Bezuinigen
D
Prioriteren
Slide 7 - Quizvraag
H5§3
Slide 8 - Tekstslide
Hiernaast het overzicht met persoonlijke uitgaven van Nick en Olga.
Hoeveel hebben zij over of tekort in FEBRUARI?
A
+ € 10
B
+ € 160
C
- € 10
D
- € 30
Slide 9 - Quizvraag
Hiernaast het overzicht met persoonlijke uitgaven van Nick en Olga.
Wat is hun saldo aan het eind van de maand JANUARI?
A
+ € 160
B
- € 160
C
- € 5
D
- € 325
Slide 10 - Quizvraag
Nick en Simon hebben flink bezuinigd op hun persoonlijke uitgaven. Zij hebben aan het einde van de maand nog wat geld over. Om welk begrip gaat het hier nu?
A
Lenen
B
Interen
C
Sparen
D
Aflossen
Slide 11 - Quizvraag
H5§4
Slide 12 - Tekstslide
Als een budgetpost hoger wordt, bijvoorbeeld omdat je duurder gaat huren moet je andere posten...
A
ook verhogen, anders zou het niet eerlijk zijn.
B
ook aanpassen anders kom je nog geld tekort.
C
Deze niet kiezen. FOUT!
D
een postzegel op plakken en wegsturen.
Slide 13 - Quizvraag
Na ontslag kunnen de inkomsten flink dalen. Dit betekent dat je zult moeten:
A
Bezuinigen
B
Stelen
C
Aankopen uitstellen
D
Bedelen
Slide 14 - Quizvraag
H5§5
Slide 15 - Tekstslide
Als je geld leent moet je altijd .... terugbetalen. Dat verschil noemen we de ....
A
Meer + termijn
B
Minder + termijn
C
Meer + rente
D
Minder + rente
Slide 16 - Quizvraag
Als je € 1.500 leent van de bank, hoeveel moet je dan aflossen?
A
€ 1.650
B
€ 1.823,65
C
€ 1.500
D
Dat kan ik niet weten omdat er info ontbreekt.
Slide 17 - Quizvraag
Jan leent € 1.500. Hij moet de komende twee jaar de maandelijkse termijn van € 66,25 betalen. Hoeveel rente betaald hij in totaal in deze twee jaar?