Pallas 16 / Herhaling werkwoord

Het Griekse werkwoord
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Het Griekse werkwoord

Slide 1 - Tekstslide

Alleen een werkwoord met augment is verleden tijd.
A
waar
B
onwaar

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de vertaling van ὤφθην?

Slide 3 - Open vraag

Een medium van het praesens mag je nooit passief vertalen.
A
waar
B
onwaar

Slide 4 - Quizvraag

Welk werkwoord heeft een aanvulling in de genitivus?
A
παρακελεύομαι
B
ἡγέομαι
C
παρίσταμαι
D
ἐπιλανθάνομαι

Slide 5 - Quizvraag

Je vertaalt een vorm van de aoristus nooit met een tegenwoordige tijd.
A
waar
B
onwaar

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de vertaling van ἐδύνασο?

Slide 7 - Open vraag

Een imperfectum is de verleden tijd van de praesensstam.
A
waar
B
onwaar

Slide 8 - Quizvraag

Welke vorm heeft géén augment?





A
παρέσχομεν
B
ἥκον
C
ἀφικόμεθα
D
ἔλθετε

Slide 9 - Quizvraag

Bij een athematisch werkwoord trekt de stam samen met de uitgang.
A
waar
B
onwaar

Slide 10 - Quizvraag

Wat betekent de vorm κάθησαι?

Slide 11 - Open vraag

Een medium tantum heeft altijd een actieve vorm.
A
waar
B
onwaar

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de aoristus van λέγω?
A
ἦλθον
B
εἶπον
C
εἷλον
D
εἶδον

Slide 13 - Quizvraag

Een thematische aoristus kun je alleen aan de stam herkennen.
A
waar
B
onwaar

Slide 14 - Quizvraag

Welk werkwoord is géén ik-vorm?


A
ὤφθην
B
ἦλθον
C
παρεσκευάσω
D
ἠρχόμην

Slide 15 - Quizvraag

Een intransitief werkwoord heeft geen wederkerend medium.
A
waar
B
onwaar

Slide 16 - Quizvraag