Kapitel 8 Wortschatz
het uiterlijk
A
das aussehen
B
die aussehen
C
das Aussehen
D
die Aussehen
1 / 10
Onderdelen in deze les
het uiterlijk
A
das aussehen
B
die aussehen
C
das Aussehen
D
die Aussehen
Slide 1 - Quizvraag
aan hebben
Slide 2 - Open vraag
aardig
A
schon
B
net
C
sehr
D
nett
Slide 3 - Quizvraag
de spijkerbroek
Slide 4 - Open vraag
de trui
A
die Trau
B
Der Pullover
C
die Trui
D
Das Pullover
Slide 5 - Quizvraag
de ketting
Slide 6 - Open vraag
kunnen
A
können
B
mogen
C
kunnen
D
dürfen
Slide 7 - Quizvraag
de broek
Slide 8 - Open vraag
willen
Slide 9 - Open vraag
weten
A
weißen
B
wiesen
C
wesen
D
wissen
