VWO bovenbouw Werkwoorden 1e 3e 4e naamval

Werkwoorden met de 1e, 3e of 4e naamval
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Werkwoorden met de 1e, 3e of 4e naamval

Slide 1 - Tekstslide

Werkwoorden + 4e naamval

bitten                                      interessieren
fragen                                    kosten
es gibt (er is, er zijn)              
lehren

Ich bitte deinen Bruder, zu kommen. 
Es gibt einen Fehler in deiner Arbeit. 

Slide 2 - Tekstslide

Werkwoorden + 3e naamval
Folge diesem Mann bitte!    Ich danke deinem Vater!
danken                                begegnen (ontmoeten)
gefallen (bevallen)               kondolieren
gehören (toebehoren)          schaden
schmecken                           passen
glauben                                 gelingen (lukken)
gratulieren                            trauen (vertrouwen)
helfen                                   folgen

Slide 3 - Tekstslide

Daarnaast heb je ook werkwoorden met een 1e naamval. Dit zijn de "koppelwerkwoorden" in het Nederlands. 

In het Duits: 
sein, werden, bleiben 

Ich bin die Deutschlehrerin von Klasse 2J.

--> die Deutschlehrerin = 1e naamval. Koppelwerkwoord "sein" 

Slide 4 - Tekstslide

In de volgende slides oefen je met:
- der/ein-Gruppe

- ww met een vaste naamval

Let op: Gebruik de naamvallen tabellen en het stappenplan!


Slide 5 - Tekstslide

De werkwoorden bitten, fragen en es gibt horen bij de ....
A
1e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval

Slide 6 - Quizvraag

De werkwoorden sein, bleiben, werden horen bij de .....
A
1e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval
D
geen naamval

Slide 7 - Quizvraag

Voor welke naamval zorgen deze werkwoorden: gefallen, gehören, glauben, gratulieren
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 8 - Quizvraag

Geef de naamval en de vertaling:
Es gibt [een] Problem (o).
A
ein (1)
B
eine (1)
C
einen (4)
D
ein (4)

Slide 9 - Quizvraag

Geef de naamval en de vertaling:
Ihr müsst (de) Bienen (mv) helfen.
A
1e - die
B
3e - den
C
4e - die

Slide 10 - Quizvraag

Diese Katze gehört (haar) Schwester.
A
1e - ihre
B
3e - ihrer
C
4e - ihre

Slide 11 - Quizvraag

Kan je nu de juiste naamval invullen na werkwoorden met een vaste naamval?
A
Nee, ik snap er niks van maar ik ga zelf meer oefenen.
B
Nee, ik snap er weinig van en vraag mijn docent om hulp.
C
Ja, ik snap het helemaal! Nu nog een beetje oefenen.
D
Ja, ik snap het maar ik moet het goed oefenen.

Slide 12 - Quizvraag