H3 K2 Grammatik E

Lernziele
  • Du kannst die Satzteile eines Satzes bestimmen;
  • Du kannst ein Artikel im grammatischen Form bringen.

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Lernziele
  • Du kannst die Satzteile eines Satzes bestimmen;
  • Du kannst ein Artikel im grammatischen Form bringen.

Slide 1 - Tekstslide

Planung heute
  • Wordweb: Medien
  • Aufgabe: Plauder- und Schreibecke
  • Meine Geschichte
  • Materialien, Software & Arbeitsweise
  • Aufgabe: Klassensprache
  • Aufgabe: Berlin
  • Hausaufgaben: Lesen A S.40 (links)
Planung
  • Online Übungen
  • Grammatik E
  • Quiz
  • Voorkennis

Slide 2 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoorden
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie / Sie


Handig om te weten: 

  • In deze vorm zijn ze het onderwerp (1e);
  • Er hoort altijd een persoonsvorm bij. 
Voorbeeld: 
  • Er hat keine Zeit für Fußball. 
  • Wir hatten gestern viel Spaß. 
  • Mein Bruder und ich sind müde. *
*Het laatste voorbeeld is tricky: De onderwerpen zijn enkelvoud maar het werkwoord is een meervoud want m'n broer en ik zijn samen 2 personen

Slide 3 - Tekstslide

Sleep de persoonlijk voornaamwoorden naar de juiste plek
ik
jij
hij
zij
het
men
wij
jullie
zij
U
ich
du
er
sie
es
sie (mv)
ihr
wir
Sie
man

Slide 4 - Sleepvraag

Bezittelijk voornaamwoorden
mein-
dein-
sein- / ihr- / sein-
unser-
euer-
ihr-/ Ihr- *


Handig om te weten: 
  • Deze woorden geven een bezit aan. 
  • Er hoort altijd een ding/persoon bij, die in een naamval staat (1e, 2e, 3e, 4e). 
Voorbeeld: 
  • Er hat seine Mutter nicht gesehen.  
  • Unser Buch liegt noch zu Hause. 
  • Ich gebe meinem Vater eine Kaugummi.  

*De reden dat ik er een streepje '-' achter zet, is omdat de uitgang verandert per naamval. 

Slide 5 - Tekstslide

Sleep het juiste bezittelijk voornaamwoord naar de juiste vertaling
mijn
jouw
zijn
haar
zijn (o)
onze
jullie
hun
Uw
mein
dein
sein
ihr (v)
sein (o)
ihr(mv)
euer
unser
Ihr

Slide 6 - Sleepvraag

Naamvallen schema
Het naamvallen schema delen we op:
  • der-Gruppe
  • ein-Gruppe
  • Je kent het schema als -> 
  • Je kunt het ook als twee schema's zien:  
  • Kijk naar de volgende twee slides en beantwoord de controlevragen. 

Slide 7 - Tekstslide

ow
  • 2

  • 3
mvw
  • 4
lvw
  • der
  • dem
  • den
m
v
o
mv
  • die
  • der
  • die
  • das
  • dem
  • das
  • die
  • den +n
  • die
der-Gruppe

Slide 8 - Tekstslide

Noem de vier duitse bepaalde lidwoorden in de eerste naamval: m, v, o, mv
Schrijf ze onder elkaar

Slide 9 - Open vraag

ow
  • 2

  • 3
mvw
  • 4
lvw

  • ein-

  • einem

  • einen
m
v
o
mv

  • eine

  • einer

  • eine

  • ein-

  • einem

  • ein-

  • eine

  • einen +n

  • eine
ein-Gruppe

Slide 10 - Tekstslide

Sleep de naamvallen naar het juiste zinsdeel
NL: Onderwerp
DE: Nominativ
NL: Meew. Voorwerp
DE: Dativ
NL: Lijdend voorwerp
DE: Akkusativ
1e naamval
3e naamval
4e naamval

Slide 11 - Sleepvraag

Naamvallen schema
ein- / kein- 
mein-
dein-
sein- / ihr- / sein-
unser-
euer-
ihr-/ Ihr- 


  • Je kiest uit de 2 schema's op basis van het type lidwoord. 
ein-Gruppe
der-Gruppe
d__
dies-
jed-
manch-
solch-
welch-
all-


de/ het
deze
elke
sommige
zulke
welke
alle


Slide 12 - Tekstslide

Naamvallen stappenplan
  1. der- of ein- Gruppe? -> kies juiste schema
  2. geslacht? (m/v/o/mv)
  3. Welk zinsdeel is het? (hij = ow, aan/voor hem= mvw, hem = lv)
v.b. D___ Mann kauft sein__ Schwester ein___ Buch. 
d___ Mann
  1. der-Gruppe
  2. mannelijk
  3. Hij(ow)
  4. der (1e)
sein___ Schwester
  1. ein-Gruppe
  2. vrouwelijk
  3. Voor haar(mvw)
  4. seiner (3e)
ein_____ Buch
  1. ein-Gruppe
  2. onzijdig
  3. Hem(lvw)
  4. ein- (4e)

Slide 13 - Tekstslide

Probeer het nu zelf: 
  1. der- of ein- Gruppe? -> kies juiste schema
  2. geslacht? (m/v/o/mv)
  3. Welk zinsdeel is het? (hij = ow, aan/voor hem= mvw, hem = lv)
v.b. Mein__ Mutter hat ihr__ Bruder mein__ T-Shirt (o) gegeben. . 
Mein__ Mutter
  1. welke groep?
  2. geslacht?
  3. ow/mvw/lv
  4. Meine (1e)
ihr___ Bruder
  1. welke groep?
  2. geslacht?
  3. ow/mvw/lv
  4. ihrem (3e)
mein___ T-Shirt
  1. welke groep?
  2. geslacht?
  3. ow/mvw/lv
  4. mein- (4e)

Slide 14 - Tekstslide

Ergänze die richtige Form:


D____ Fußballtrainer hat sehr lange gearbeitet.
A
der
B
die
C
dem
D
den

Slide 15 - Quizvraag

Ergänze die richtige Form:


Wann willst du dein__ Mutter sagen, dass du nicht zur Schule warst?
A
deiner
B
deine
C
deinen
D
dein

Slide 16 - Quizvraag

Ergänze die richtige Form:


Der Mann gibt sein___ Bruder ein___ Bier (o).
A
seinen einen
B
seinen ein-
C
seinem eine
D
seinem ein-

Slide 17 - Quizvraag

Ergänze die richtige Form:


Ich weiß, wie dies___ Koch (m) heißt.
A
dies-
B
dieser
C
diesen
D
diesem

Slide 18 - Quizvraag

Ergänze die richtige Form:


Ich weiß, wie dies___ Koch (m) heißt.
A
dies-
B
dieser
C
diesen
D
diesem

Slide 19 - Quizvraag

Ich kann ein Artikel im richtigen Form bringen.
1=kaum 5 =völlig
15

Slide 20 - Poll

Klassenregeln
Weitere Übungen
  • Seite 144;
  • Aufgabe 3;
  • Fülle die Lücken aus;
  • Du kannst den Fall bestimmen. 
  • Fertig?
  • Sehe dir das Video auf der Webseite an;
  • Übe 7-13 bis 7-18 oder Verben auf Verbuga. 
  • S. 268 Aufg. 1 und 2 

Slide 21 - Tekstslide