a. Controleer je zinnen op spelling, hoofdletters, punten.
b. Onderstreep in iedere zin de persoonsvorm.
c. Omcirkel het onderwerp.
1. Alle 1-kader klassen van de Zusterstraat/ gingen/ op schoolreis naar de Efteling.
2. De toets Nederlands / werd / erg goed gemaakt.