Karakter - eigenschappen - jobs

• NT2
• Hoger onderwijs

goed samenwerker

behulpzaam

goed luisteraar

sociaal

zelfstandig kunnen werken

handig zijn

een goede leider zijn

energiek

flexibel zijn

sterk

creatief

doorzetter

rustig / kalm

ordelijk

zorgzaam

volgzaam

lui

stressbestendig

vrolijk

stipt

Wie ...?

Ik ben ...        Jij bent ...               Hij/zij is .........

Ik ben niet ...

Ik kan goed...                     Jij kan goed.......               Hij/zij kan goed ...

Ik kan niet goed....

Wat is jouw eigenschap?

Wat is jouw eigenschap?

Wie moet handig zijn?

1. een loodgieter
2. een leraar
3. een administratief bediende
4. een journalist

Youssef werkt niet graag met klanten en hij werkt niet graag in het weekend. Wat zijn geen goede jobs voor hem?

1. leraar
2. verkoper
3. bankbediende
4. taxichauffeur

Marco is sociaal en commercieel. Wat is de interessantste job voor hem?

1. verkoper
2. schrijnwerker
3. huisman
4. leraar

Lisa heeft problemen met haar rug. Welke jobs kan ze niet doen?

1. verpleegster
2. verzorgende
3. lerares
4. metser

Wat moet een huisvrouw of huisman goed kunnen?

1. organiseren
2. veel talen spreken
3. hygiënisch werken
4. strijken

Welke kwaliteit (competentie) zie je op de foto?

1. stipt
2. flexibel
3. creatief
4. sociaal

Welke kwaliteit (competentie) zie je op de foto?

1. flexibel
2. sociaal
3. stipt
4. ordelijk

Welke kwaliteit (competentie) zie je op de foto?

1. handig
2. stipt
3. sociaal
4. klantvriendelijk

Welk beroep zie je
op de foto?
vrouw

Welk beroep zie je op de foto?

Welk beroep zie je
op de foto?
vrouw

Welk beroep zie je
op de foto?
man

Welk beroep zie je op de foto?

Wie moet veel buiten werken?

1. de leraar
2. de secretaresse
3. de metser
4. de postbode

Wie moet goed met de computer kunnen werken?

1. de secretaresse
2. de bankbediende
3. de magazijnier
4. de metser

Wie moet graag in het weekend werken?

1. de taxichauffeur
2. de kok
3. de verkoper
4. de ober

Welke kwaliteiten (competentie) moet een ober hebben?

1. Hij moet klantvriendelijk zijn.
2. Hij moet stressbestendig zijn.
3. Hij moet goed kunnen koken.
4. Hij moet goed met de auto kunnen rijden.

Waar vind je vacatures?

1. In een interimbureau.
2. Bij VDAB.
3. Op het internet.
4. In het gemeentehuis.

Ik heb nog nooit gewerkt als kok. Ik heb geen ...
(wat is het juiste woord?)

1. motivatie
2. vacature
3. ervaring
4. diploma

Je kan voor de job ... door een e-mail te sturen met je cv.
(wat is het juiste woord?)

1. schrijven
2. telefoneren
3. contacteren
4. solliciteren

Iemand die altijd op tijd komt, is ...

1. flexibel
2. ordelijk
3. stipt
4. stressbestendig

Wie moet heel hygiënisch werken?

1. de elektricien
2. de verpleegster
3. de metser
4. de kok

Waar werkt een magazijnier?

1. 
2. 
3. 
4. 

Wat betekent hetzelfde als "loon"?

1. vacature
2. ervaring
3. contract
4. salaris

Anna werkt 24 uur per week. Zij werkt ...
(wat is het juiste woord?)

1. voltijds
2. met een vast contract
3. met een tijdelijk contract
4. deeltijds

Peter heeft geen werk, maar hij wil graag werken als kok. Hij is...

1. kok
2. werkzoekende
3. bediende
4. werkende

Wat moet een vrachtwagenchauffeur hebben om werk te vinden?

1. een diploma
2. een vrachtwagen
3. een rijbewijs
4. weekendwerk

Als je dikwijls op andere dagen en uren moet werken, dan moet je ... zijn.
(wat is het juiste woord?)

1. deeltijds
2. flexibel
3. stipt
4. voltijds

Wat is niet juist?

1. Een secretaresse moet fysiek sterk zijn.
2. Een verpleegster moet fysiek sterk zijn.
3. Een metser moet fysiek sterk zijn.
4. Een voetballer moet fysiek sterk zijn.

Wie krijgt geen loon?

1. een huisvrouw of huisman
2. een vrijwilliger of vrijwilligster
3. een bediende bij VDAB
4. een bediende op het gemeentehuis

Wat kan je doen bij de VDAB?

1. werk zoeken
2. een opleiding volgen
3. een hobbycursus volgen
4. een school vinden voor je kinderen

Speciale jobs

Wat doet hij/zij?

Hij/zij ruikt aan oksels. Hij/zij test nieuwe deodorant.

1. een verpleegster
2. een okselruiker
3. een okselvoeler
4. een parfummaker

Hij/zij test matrassen.

1. Een schone slaapster
2. Een kok
3. Een matrastester
4. Een matrasverkoper

Hij/zij proeft hondeneten.

1. Een hondenwandelaar
2. Een hondenetenproever
3. Een dierenarts
4. Een kattenetenproever

Hij of zij loopt de hele dag met een reclamebord rond.

1. Levend reclamebord
2. Verkoper
3. Televisiepresentator
4. Zanger