le pronom personnel COD/COI

Je lui téléphone tout de suite : Le COD-COI

NQL2 p. 279-287
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransSecundair onderwijs

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Je lui téléphone tout de suite : Le COD-COI

NQL2 p. 279-287

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een COD
A
een onderwerp
B
een meewerkend voorwerp
C
een werkwoord
D
een lijdend voorwerp

Slide 2 - Quizvraag

Regardez l'exemple! 

Slide 3 - Tekstslide

Quoi = COD 

Slide 4 - Tekstslide

Qui = COD 
Je cherche les enfants. 
Je cherche qui --> les enfants = COD 
Oui, je les cherche.

Slide 5 - Tekstslide

Wat is de plaats van een pronom personnel?

Slide 6 - Open vraag

Plaats van 'le pronom personnel'
1) voor het werkwoord
2)bij vervoegd werkwoord + infinitief: voor de infinitief
3) bij een positief bevel: achter het werkwoord
4) bij een negatief bevel: voor het werkwoord

Slide 7 - Tekstslide

Les pronoms personnel COD 

Slide 8 - Tekstslide

Wat is een COI
A
een werkwoord
B
een meewerkend voorwerp
C
een lijdend voorwerp
D
een onderwerp

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

à qui=COI

Slide 11 - Tekstslide

De quoi=COI

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Karine apporte un thé
A
COD
B
C
COI

Slide 16 - Quizvraag

Je vous comprends
A
COD
B
C
COI

Slide 17 - Quizvraag

Il pensa à ses amis et il rit.
A
COD
B
C
COI

Slide 18 - Quizvraag

In welke zin is het COD en/of COI goed vervangen?
Le chat chasse la souris.
A
Le chat lui chasse.
B
Le chat la chasse.
C
Le chat chasse la.
D
Le chat chasse lui.

Slide 19 - Quizvraag

In welke zin is het COD en/of COI goed vervangen?
J'écris une lettre à mon cousin.
A
Je l'écris une lettre.
B
Je lui écris une lettre.
C
J'écris lui une lettre.
D
J'écris le une lettre.

Slide 20 - Quizvraag

Tu as vendu la voiture aux voisins?
Oui, ...

Slide 21 - Open vraag

Tu as vendu la voiture aux voisins?
Oui, ...

Slide 22 - Open vraag

Donnez la bonne traduction.
Mo kent haar goed.
A
Mo connaît elle bien.
B
Mo la connaît bien.
C
Mo lui connaît bien.
D
Mo connaît la bien.

Slide 23 - Quizvraag

Donnez la bonne traduction.
Ik zie haar in de straat.

Slide 24 - Open vraag

Donnez la bonne traduction.
Jij schrijft hem een brief.

Slide 25 - Open vraag

Donnez la bonne traduction.
We hebben jullie een cadeau gegeven.

Slide 26 - Open vraag

Evaluation 

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Link

Slide 29 - Link

Slide 30 - Link

Slide 31 - Link

Est-ce que tu as compris la leçon?
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Poll