3A Erfelijkheid en evolutie herhaling 2

Thema 3
Erfelijkheid en evolutie
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Thema 3
Erfelijkheid en evolutie

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag:
Herhalingsquiz -> lessonup
Afsluiting maken digitale lesmateriaal




Slide 2 - Tekstslide

Heterozygoot wil zeggen, dat het genenpaar voor een eigenschap uit twee gelijke genen bestaat.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 3 - Quizvraag

Bij een intermediair fenotype komen beide genen van een genenpaar even sterk tot uiting.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quizvraag

De P-generatie zijn de ouders in een kruising.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quizvraag

Rob is drager van de ziekte: thalassemie.

Komt het gen voor thalassemie in alle gewone lichaamscellen van Rob voor? En in alle zaadcellen?

A
In alle gewone lichaamscellen en in alle zaadcellen.
B
In alle gewone lichaamscellen en in de helft van de zaadcellen.
C
In de helft van de gewone lichaamscellen en in alle zaadcellen.
D
In de helft van de gewone lichaamscellen en in de helft van de zaadcellen.

Slide 6 - Quizvraag

In de afbeelding is de overerving van de erfelijke ziekte hypofosfatase weergegeven. Deze ziekte zorgt er onder andere voor dat botten en tanden niet goed worden opgebouwd.
Een persoon die met zwart is weergegeven, heeft de ziekte hypofosfatase. Bij mensen is het gen voor deze ziekte recessief (a).

Wat is het genotype van Lianne? (zwarte bolletje)

A
aa
B
Aa
C
AA
D
Dat is niet te zeggen

Slide 7 - Quizvraag

Iemand die wel het gen voor de zieke hypofosfatase bezit maar zelf niet ziek is, wordt een drager genoemd.

Is Stephanie een drager? En Henry?

A
Alleen Stephanie is een drager.
B
Alleen Henry is een drager.
C
Stephanie en Henry zijn beiden drager.
D
Stephanie en Henry zijn beiden geen drager.

Slide 8 - Quizvraag

Hoeveel paar chromosomen bevat een lichaamscel van een mens?
A
12
B
23
C
46
D
24

Slide 9 - Quizvraag

Hoofdhaar groeit bij de kruin een bepaalde kant op. De groeirichting is erfelijk bepaald. Het gen voor de groeirichting naar rechts is dominant (G).
Een man en een vrouw krijgen een kind. De man is heterozygoot voor de groeirichting van het haar. Bij de vrouw groeit het haar naar links.

Hoe groot is de kans dat bij het kind het haar naar links groeit? Maak een kruisingsschema.
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 10 - Quizvraag

Wat zijn mutagene invloeden?
A
Bepaalde soorten van het fenotype
B
Stoffen die plotseling het fenotype kunnen veranderen
C
Bepaalde soorten van het genotype
D
Stoffen die plotseling het genotype kunnen veranderen

Slide 11 - Quizvraag

Wat is geen mutagene invloed
A
mutagene stof zoals asbest
B
röntgen-of radioactieve straling
C
warmtestraling van de kachel
D
sigarettenrook

Slide 12 - Quizvraag

Bij kanker ontstaat het eerste gezwel, doordat een kankercel in het bloed of in de lymfe terechtkomt.
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Bij welk erfelijkheidsonderzoek kun je het erfelijk materiaal van het ongeboren kind NIET onderzoeken?
A
Echoscopie
B
Vruchtwaterpunctie
C
Vlokkentest
D
NIPT- test

Slide 14 - Quizvraag

Het toevoegen van gist in brood om het luchtig te maken is:
A
biotechnologie
B
geen biotechnologie
C
recombinant-DNA-techniek
D
genetische modificatie

Slide 15 - Quizvraag

Plotselinge verandering van het genotype noemen we......
A
recombinant-DNA-techniek
B
biotechnologie
C
mutatie
D
evolutie

Slide 16 - Quizvraag

Biotechnologie wordt bijvoorbeeld gebruikt bij het maken van sommige voedingsmiddelen.
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Aan de slag!
Maak: De vragen van de afsluiting op het digitale lesmateriaal.

Hoe: Eerste 10 minuten alleen in stilte, hierna  in 2-tal.
Hulp: Hand opsteken, docent komt je helpen.

Klaar? Laat het de docent controleren.



Slide 18 - Tekstslide