Schrijf de woorden van vijf kledingstukken op. Meer woorden opschrijven van kleding is natuurlijk altijd goed!
Slide 7 - Woordweb
01:37
Dit is Fatima. Welke kleding heeft zij aan? Schrijf het in zinnen. Wat denk jij? Wie is zij? Wat doet zij? Waar woont zij? Kun je nog meer over haar vertellen? Let op hoofdletters en leestekens, zoals bijvoorbeeld de punt en de komma.
Slide 8 - Open vraag
01:54
Dit is Michael. Welke kleding heeft hij aan? Schrijf het in zinnen. Wat denk jij? Wie is hij? Wat doet hij? Waar woont hij? Kun je nog meer vertellen over hem? Let op hoofdletters en leestekens, zoals bijvoorbeeld de punt en de komma.
Slide 9 - Open vraag
01:55
Maak een foto/kijk naar je spiegelbeeld. Welke kleding draag jij vandaag? Stuur een foto en/of schrijf het in woorden/zinnen.
Let bij het schrijven van zinnen op hoofdletters en leestekens, zoals bijvoorbeeld de punt en de komma.