3.4 Uitscheiding

3.4 Uitscheiding
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

3.4 Uitscheiding

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Planning en leerdoelen bespreken.
Huiswerkopgaven checken + bespreken?
Herhaling vorige keer. 
Uitleg uitscheidingsstelsel.
Zelfstandig werken. 

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je benoemt de delen en kenmerken van het uitscheidingsstelsel.
  • Je benoemt de functie van het uitscheidingsstelsel. 

Slide 3 - Tekstslide

Ligging van de nieren en urineblaas
Via welk bloedvat komt zuurstof bij de
nieren?

Slide 4 - Tekstslide

Delen van de nieren


(nierschors en niermerg)
Verwijderen de afvalstoffen,
te veel water, te veel zouten en
andere schadelijke stoffen > urine

(nierbekken)
Hier wordt de urine verzameld

(urineleider)
Vervoert urine naar de blaas

Slide 5 - Tekstslide

Leven met zeer slechte nieren?

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Zelfstandig werken 
Werk aan de opdrachten van 3.4. 1 t/m 8
Hier heb je 15 minuten voor.
Overleggen mag binnen je groepje
Uitkomst:
  • Je benoemt de delen en kenmerken van het uitscheidingsstelsel.
  • Je benoemt de functie van het uitscheidingsstelsel. 
Klaar? Vraag om het nakijkboekje. 
Succes! 

Slide 8 - Tekstslide

Kijk naar het diagram van de afbeelding. Je ziet de invloed van de bloeddruk op:
• de hoeveelheid bloed die door de nieren stroomt
• de hoeveelheid urine die in de nieren ontstaat

Welke uitspraak over dit diagram is juist?
A
Als de bloeddruk gelijk blijft, wordt meer urine gevormd.
B
Als er meer urine ontstaat, stijgt de bloeddruk.
C
Hoe hoger de bloeddruk, hoe meer bloed er door de nieren stroomt.
D
Hoe hoger de bloeddruk, hoe meer urine er ontstaat.

Slide 9 - Quizvraag

Welk onderdeel vervoert het urine naar de blaas?
A
Nierbekken
B
Urineleider
C
Urinebuis
D
Niermerg

Slide 10 - Quizvraag

Welke deel of delen van de nier halen de afvalstoffen en overtollig zout en water uit het bloed?
A
Nierbekken en nierschors
B
Niermerg en nierbekken
C
Nierschors
D
Niermerg en nierschors

Slide 11 - Quizvraag

Huiswerk: opdrachten van 3.4 
Wat? Lees blz. 183 & 184 en maak opgave 1 tot en met 9.
Hoe? Je mag overleggen met de persoon die naast je zit. 
Hulp? Kijk in je boek, vraag aan je buur, steek dan je vinger op.
Tijd? 15 minuten.

Klaar? Nakijken
timer
5:00

Slide 12 - Tekstslide