Luisteren - les 9 Herhaling

Luisteren   Periode 2  les 9
Herhalingsles
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Luisteren   Periode 2  les 9
Herhalingsles

Slide 1 - Tekstslide

Lees- en luisterstrategieën

Slide 2 - Tekstslide

Lees- en luisterstrategieën
  1. Globaal lezen/luisteren: hoofdzaken uit de tekst halen
  2. Nauwkeurig lezen/luisteren: de tekst helemaal begrijpen
  3. Zoekend lezen/luisteren: op zoek naar een specifiek item

Slide 3 - Tekstslide

Je wilt een eerste indruk van de tekst opdoen en het onderwerp bepalen.
A
Globaal lezen
B
Zoekend lezen
C
Nauwkeurig lezen

Slide 4 - Quizvraag

Je moet voor een samenvatting informatie uit een tekst halen.
A
Globaal lezen
B
Zoekend lezen
C
Nauwkeurig lezen

Slide 5 - Quizvraag

Je wilt weten wanneer de wet in werking is getreden.
A
Globaal lezen
B
Zoekend lezen
C
Nauwkeurig lezen

Slide 6 - Quizvraag

Tekstdoelen en tekstsoorten

Slide 7 - Tekstslide

Welke doelen kan een schrijver
met een tekst hebben?

Slide 8 - Woordweb

Tekstdoelen
  • informeren
  • overtuigen
  • activeren/overhalen
  • amuseren
  • instrueren/ instructie geven

Slide 9 - Tekstslide

Altijd en overal online. Volgens sommige opvoeders liggen er allerlei gevaren op de loer voor onze Wifi-generatie. Er zijn daarom al scholen die het vak mediawijsheid geven. Er wordt gekeken wat de voor- en nadelen zijn, welke gevaren er op de loer liggen en of verbieden zin heeft.
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Overhalen
D
Amuseren

Slide 10 - Quizvraag

Welke tekstsoorten ken je?

Slide 11 - Woordweb

Tekstsoorten
  • recept
  • nieuwsbericht
  • (kranten)artikel
  • handleiding
  • gebruiksaanwijzing
  • leesboek
  • stripverhaal

Slide 12 - Tekstslide

Wat is een voorbeeld van een betogende (overtuigende) tekst?
A
Nieuwsbericht
B
Recept
C
Recensie
D
Samenvatting

Slide 13 - Quizvraag

De montagehandleiding bij een Ikea kastje is een voorbeeld van een:
A
amuserende tekst
B
instructieve tekst
C
betogende tekst
D
informatieve tekst

Slide 14 - Quizvraag

In een informatieve tekst staan voornamelijk:
A
meningen
B
instructies
C
argumenten
D
feiten

Slide 15 - Quizvraag

Samengevat
Tekstsoort
Tekstdoel
Voorbeeld
informatieve tekst
informeren
krantenartikel
betogende tekst
overtuigen, mening beïnvloeden
recensie
overhalende/
activerende tekst
aansporen tot actie
folder/advertentie
amuserende tekst
vermaken
boek, strip

Slide 16 - Tekstslide

Hoofdgedachte en onderwerp

Slide 17 - Tekstslide

Elke tekst bevat een onderwerp en hoofdgedachte.
Onderwerp
  • Het onderwerp geeft in één woord of in een aantal woorden aan, waar de tekst over gaat
  • Het onderwerp is nooit een hele zin
  • Je kunt het onderwerp vaak al uit de titel halen
  • Vaak wordt het onderwerp letterlijk herhaald in de tekst


Slide 18 - Tekstslide

Elke tekst bevat een onderwerp en hoofdgedachte.
Hoofdgedachte
  • De hoofdgedachte van een tekst geeft in één zin de belangrijkste informatie uit de tekst weer
  • Het is dus de kortst mogelijke samenvatting van een tekst
  • Je kunt de hoofdgedachte formuleren door antwoord te geven op de vraag : "Wat zegt de schrijver over het onderwerp?"

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld

Slide 20 - Tekstslide

Wat is het onderwerp en wat is de hoofdgedachte?

Slide 21 - Open vraag

Antwoord voorbeeld
Onderwerp
"Yellow Caps"
Hoofdgedachte
De circa 13.00 fameuze gele taxi's in de Amerikaanse metropool New York worden vervangen

Slide 22 - Tekstslide

In de vorige lessen hebben we het gehad over...


leesstrategieën
tekstdoelen en tekstsoorten
hoofdgedachte en onderwerp

Slide 23 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen de hoofdgedachte en het onderwerp?

Slide 24 - Open vraag

Kernzin

Slide 25 - Tekstslide

Wat is een kernzin?

Slide 26 - Woordweb

Kernzin
  • De kernzin is de belangrijkste zin in een alinea
  • De kernzin geeft aan waar een alinea over gaat
  • De kernzin vind je aan het begin of aan het eind van de alinea.
  • De andere zinnen zijn een uitwerking van de kernzin

Slide 27 - Tekstslide

Bepaal de kernzin
Je kunt er dieren verzorgen. Je kunt ze voeden, borstelen en hun stal schoonmaken. Maar je kunt er ook veel leren. Meestal is er wel een medewerker die je van alles over de dieren kan vertellen. En bijna altijd staan er speeltoestellen en schommels. Kortom: er is genoeg te beleven op de kinderboerderij. 

Slide 28 - Tekstslide

Wat is de kernzin?
A
Je kunt er dieren verzorgen.
B
Kortom: er is genoeg te beleven op de kinderboerderij.
C
Je kunt ze voeden, borstelen en hun stal schoonmaken.
D
Meestal is er wel een medewerker die je van alles over de dieren kan vertellen.

Slide 29 - Quizvraag

Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 30 - Tekstslide

Tekstverbanden
In een tekst staan vaak verschillende verbanden. Als je de verbanden ziet, begrijp je de tekst beter.

Let op signaalwoorden. Die geven het verband aan in de tekst.

Slide 31 - Tekstslide

Een aantal voorbeelden
Tekstverband
Signaalwoorden
Reden
daarom, omdat, namelijk
Tegenstelling
maar, echter, hoewel
Conclusie
kortom, dus
Oorzaak-gevolg
doordat, daardoor, zodat

Slide 32 - Tekstslide

Jan heeft zijn vmbo-diploma gehaald, waardoor hij kan studeren.
A
Opsomming
B
Conclusie
C
Oorzaak en gevolg
D
Tegenstelling

Slide 33 - Quizvraag

Ik ga vandaag eerst naar school. Daarna ga ik sporten.

A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Volgorde van tijd
D
Conclusie

Slide 34 - Quizvraag

Kortom, we winnen deze wedstrijd wel.
A
Tegenstelling
B
Tijd
C
Conclusie
D
Voorbeeld

Slide 35 - Quizvraag

Welke signaalwoorden zie je en wat is het tekstverband?

Slide 36 - Tekstslide

Antwoorden
Maar = tegenstelling
Zo = voorbeeld
Ook = opsomming
waardoor = gevolg
Daarnaast = opsomming

Slide 37 - Tekstslide

Feiten, meningen en argumenten

Slide 38 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen
een feit en een mening?

Slide 39 - Woordweb

Feit, mening of argument?
Feit: een feit kun je controleren.
Mening: een mening is iets wat iemand vindt.
Argument: een reden waarom je een bepaalde mening hebt. Je herkent een argument aan signaalwoorden, zoals: want, omdat, daarom, namelijk. 

Slide 40 - Tekstslide

Jesse Klaver moet de nieuwe minister president worden.
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 41 - Quizvraag

Omdat hij goede standpunten heeft.
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 42 - Quizvraag

Uit onderzoek blijkt dat roken slecht is voor je gezondheid.
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 43 - Quizvraag

Is er iets wat je nog niet zo goed snapt?
Zo ja, schrijf dit op.

Slide 44 - Open vraag

Wat vond je van de les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 45 - Poll