herhaling ww deel 2

LES VERBES FRANÇAIS
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

LES VERBES FRANÇAIS

Slide 1 - Tekstslide

Les verbes réguliers
  • werkwoorden op -er
  • werkwoorden op -ir
  • werkwoorden op -re
Les verbes irréguliers
  • être
  • avoir
  • aller
  • faire
  • pouvoir (kunnen)
  • vouloir (willen)
  • prendre (nemen)
  • devoir (moeten)

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

En juillet, je peux/peut aller en vacances.
A
peux
B
peut

Slide 5 - Quizvraag

Mon copain ne peux/peut pas courir. Il a une blessure.
A
peux
B
peut

Slide 6 - Quizvraag

Imparfait
Verleden tijd
Hoe maak je die in  in het Frans?

Slide 7 - Tekstslide

De 3 stappen...
1. Neem nous-vorm  (wij-vorm) van de présent / tegenw. tijd
2. Haal letters ONS eraf (nu heb je de stam voor de imparfait)
3. Voeg de vetgedrukte uitgangen toe  

                                       



Slide 8 - Tekstslide

"
stap 3:
de uitgangen

Slide 9 - Tekstslide

1 uitzondering
être..
waarom?

Slide 10 - Tekstslide

nous sommes
hier kun je geen -ons 
vanaf halen --> 
uitzondering:

stam imparfait ww être =
ét

Slide 11 - Tekstslide

Zet in de imparfait
Je/j (être)
A
je sommais
B
j'était
C
j'étais
D
je serais

Slide 12 - Quizvraag

Zet in de imparfait
mes parents (vouloir)
A
mes parents voudrais
B
mes parents voulais
C
mes parents voulaient
D
mes parents voudraient

Slide 13 - Quizvraag

Noteer het volgende werkwoord in de imparfait: nous ..................(danser)

Slide 14 - Open vraag

Noteer de volgende zin in de imparfait:
J'ai une belle maison.

Slide 15 - Open vraag

Noteer de volgende zin in de imparfait:
Nous sommes des enfants heureux.

Slide 16 - Open vraag

Werkwoorden op -ir présent
Hoe vervoegen we werkwoorden die eindigen op de        letters -ir in de présent ?

Stap 1:  De stam = Hele werkwoord - ir
Finir - ir = FIN

Stap 2:  De juiste uitgangen er achter zetten.

Slide 17 - Tekstslide

De uitgangen in de présent:
De uitgangen zijn:

Je + is                          Nous + issons
Tu + is                          Vous + issez
Il + it                             Ils + issent
Elle + it                        Elles + issent
On + it

Slide 18 - Tekstslide

werkwoorden op -ir
choisir (kiezen)
rougir (rood worden, blozen)
réussir (slagen)
remplir (invullen)
grandir (groeien)
finir (eindigen)

Slide 19 - Tekstslide

Kies de juiste vorm:
Finir ; Je
A
finis
B
finissons
C
finissent
D
finissez

Slide 20 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Grandir: Nous
A
grandis
B
grandit
C
grandissons
D
grandissent

Slide 21 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Réussir: Vous
A
réussit
B
réussissons
C
réussissez
D
réussissent

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de goede vorm?
Nous (finir)
A
finis
B
finit
C
finissons
D
finissez

Slide 23 - Quizvraag

Wat is de goede vorm?
Tu (choisir)
A
choisis
B
choisit
C
choisissons
D
choisissez

Slide 24 - Quizvraag

Wat is de goede vorm?
Ils (finir)
A
finis
B
finit
C
finissez
D
finissent

Slide 25 - Quizvraag

Wat is de goede vorm?
Sophie (rougir)
A
rougis
B
rougit
C
rougissons
D
rougissez

Slide 26 - Quizvraag

Het werkwoord op -ir in de passé composé
De passé composé bestaat uit twee werkwoorden !!!!

1. Een vorm van het hulpwerkwoord Avoir

2. Een voltooid deelwoord
Hele werkwoord - ir + i
finir - fin + i = fini (= volt. dw)

Slide 27 - Tekstslide

Wat is de goede vorm?
Tu (choisir) _________ ___________
A
ai choisi
B
as choisi
C
ai choisis
D
as choisir

Slide 28 - Quizvraag

Wat is de goede vorm?
Nous (rougir) _________ ___________
A
avez rougir
B
avez rougi
C
avons rougir
D
avons rougi

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide

Parler 

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide