In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 90 min
Onderdelen in deze les
Nederlands
Uiteenzetting schrijven
Les 5
V2 - P1 - 2019/2020
Slide 1 - Tekstslide
Vorige les heb je geleerd...
... waarom bronnen belangrijk zijn.
... wanneer je naar bronnen moet verwijzen.
... hoe je naar bronnen verwijst.
... hoe je structuur aanbrengt tussen alinea's.
Slide 2 - Tekstslide
Aan het eind van deze les...
... heb je nog een keer geoefend met het invullen van een bouwplan en het schrijven van een tekst m.b.v. een bouwplan.
Hoe?
Eerst nog even uitleg en daarna zelfstandig aan de slag met opdracht 1 en 2.
Slide 3 - Tekstslide
Structuur in je tekst
Hele tekst
Tekststructuren
Tussen alinea's
Ovegangszinnen (met signaalwoorden)
Aankondigende zinnen (met signaalwoorden)
Binnen alinea's
Signaalwoorden
Slide 4 - Tekstslide
Chronologisch verband
voordat, nadat, eerst,
daarna, vroeger, toen, later, etc.
Deze signaalwoorden geven een tijdsvolgorde aan.
Slide 5 - Tekstslide
chronologisch - voorbeeld
Als je met de Thalys van Amsterdam naar Parijs reist, maak je drie tussenstops: eerst in Rotterdam, dan in Antwerpen en vervolgens in Brussel.
Slide 6 - Tekstslide
Opsomming
ook, verder, bovendien, en, maar ook, ten eerste, als laatste etc.
Slide 7 - Tekstslide
opsomming- voorbeeld
Mijn vrije tijd gebruik ik voor leuke dingen. In de eerste plaats sport ik graag. Verder houd ik van televisiekijken. Ook vind ik het heerlijk een spannend boek te lezen.
Slide 8 - Tekstslide
Tegenstelling
maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds-anderzijds etc.
Slide 9 - Tekstslide
tegenstelling - voorbeeld
Op internet zijn veel bedriegers actief. Maar de politie doet er veel te weinig aan om ze op te sporen.
Slide 10 - Tekstslide
Toelichtend verband
zo, bijvoorbeeld, zoals, denk aan, neem nou etc.
Bij een toelichtend verband wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp.
Slide 11 - Tekstslide
toelichtend - voorbeeld
Adriana kookt graag buitenlandse gerechten, zoals couscous en paella.
Slide 12 - Tekstslide
uitspraak - voorbeeld
Steeds meer bijzondere dieren dreigen te verdwijnen/ Zo zijn er nog maar 25 blauwe leguanen op de hele wereld.
Slide 13 - Tekstslide
uitspraak - reden
Ik ga het liefst op dinsdag naar de stad, omdat het dan niet zo druk is in de winkels.
Slide 14 - Tekstslide
KOMMA'S
Maken een zin overzichtelijker
Staan op de plaats waar je bij hardop lezen even een pauze neemt.
Slide 15 - Tekstslide
KOMMA'S
Als pauzeteken in een zin en voor een voegwoord.
Onze hond eet erg veel, toch is hij niet dik.
Ik ga niet mee, omdat ik nog huiswerk moet maken.
Slide 16 - Tekstslide
KOMMA'S
Tussen de delen van een opsomming
Ik hou van verschillende smaken ijs: chocolade, vanille, bosvruchten en cookie&caramel.
Slide 17 - Tekstslide
KOMMA'S
Tussen twee persoonsvormen
Als je fietsband lek is,moet je ervoor zorgen dat die gemaakt wordt.
Slide 18 - Tekstslide
Plaats in de volgende zin een komma. Als je je huiswerk maakt kun je beter geen muziek aan hebben.
Slide 19 - Open vraag
Plaats in de volgende zin een komma. Ik vind wiskunde leuk want we hebben een grappige leraar.
Slide 20 - Open vraag
Plaats in de volgende zin een komma. Op tafel liggen mijn boeken mijn mobiele telefoon en mijn sleutels.
Slide 21 - Open vraag
VERWIJSWOORDEN
Verwijswoorden verwijzen meestal
naar een woord dat al eerder genoemd is of
wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.
Slide 22 - Tekstslide
Bijvoorbeeld
Rens pakt zijn jas. Rens trekt zijn jas aan.
Je kunt dit korter zeggen:
Rens pakt zijn jas. Hij trekt hem aan.
Je gebruikt hij voor Rens, en hem voor zijn jas.
Slide 23 - Tekstslide
Verwijswoorden
DEZE, DIE, DIT, DAT, HIJ, ZIJ, HET, ZE, HEM, HAAR, HEN
Slide 24 - Tekstslide
DEZE, DIE, DIT, DAT
deze en die gebruik je bij de-woorden
Deze deur is op slot, maar die/deze (deur) daar is wel open.
(de deur)
dit en dat gebruik je bij het-woorden
Dat paard is wild, maar dit/dat (paard) hier is rustig.
(het paard)
Slide 25 - Tekstslide
Welke verwijswoorden horen in deze zin?
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader,
maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze
Slide 26 - Sleepvraag
Welke verwijswoorden horen in deze zin?
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
‘Wil je ________ naar de glasbak brengen?’, vraagt Ryan,
terwijll ________ de lege flessen aan Luuk geeft.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze
Slide 27 - Sleepvraag
Welke verwijswoorden horen in deze zin?
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Twan heeft een bijbaantje voor twee uurtjes,
________ vindt ________ erg leuk.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze
Slide 28 - Sleepvraag
Welke verwijswoorden horen in deze zin?
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Vera doet het trucje voor. ________ zegt:
‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze
Slide 29 - Sleepvraag
Welke verwijswoorden horen in deze zin?
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Onno krijgt een vreemd mailtje binnen.
_________ denkt dat ________ spam is.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze
Slide 30 - Sleepvraag
Over de oefen-uiteenzetting
Tips
Plagiaat!
Verwijzen naar bronnen:
- in een alinea (Bron: Algemeen Dagblad)
- onder aan de tekst (opsomming van alle bronnen)
Slide 31 - Tekstslide
Slide 32 - Tekstslide
Aan de slag!
Maak:
opdracht 1 (slide 34)
opdracht 2 (slide 35)
Lees goed wat je moet doen.
Slide 33 - Tekstslide
Opdracht 1: bouwplan invullen
Vul het bouwplan in bij onderstaande opdracht.
(format_bouwplan_uiteenzetting --> studiewijzer)
Schrijf een uiteenzetting voor de leerlingen bij jou op school over 1, 2 of 3:
Telefoongebruik op de fiets:Een klasgenootje van je heeft een ongeluk gehad door het gebruik van de telefoon op de fiets.
Energydrank: Een klasgenootje van je drinkt de hele dag energydrank.
Gameverslaving: Een klasgenootje van je gamet de hele dag in de les.