H5 Nederland Handelsland 5.1 Wat voeren we in en uit? (Pincode 6e editie)

QUIZ 5.1+5.2 



H5 Nederland handelsland?


1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

QUIZ 5.1+5.2 



H5 Nederland handelsland?


Slide 1 - Tekstslide

1. Wat is import?
A
goederen en diensten kopen in een ander land
B
goederen en diensten verkopen aan een ander land
C
belasting heffen voor het gebruiken van een weg
D
trots zijn op je eigen land en cultuur

Slide 2 - Quizvraag

2. Een voorbeeld van een Nederlands export product is
A
Kaas
B
Olie
C
Electronica
D
Kleding

Slide 3 - Quizvraag

3. Als de importwaarde groter is dan de exportwaarde op je betalingsbalans dan heb je:
A
handelsoverschot
B
handelstekort
C
geen tekort en geen overschot = evenwicht

Slide 4 - Quizvraag

4. Het nationaal inkomen is:
A
alle inkomens van de inwoners bij elkaar opgeteld.
B
Export - import =

Slide 5 - Quizvraag

5. Hoe bereken je de exportwaarde?
A
aantal verkochte producten/goederen x de prijs
B
aantal gekochte producten/goederen x de prijs
C
aantal verkochte producten/goederen : de prijs
D
aantal gekochte producten/goederen : de prijs

Slide 6 - Quizvraag

1. Wat is import?
A
goederen en diensten kopen in een ander land
B
goederen en diensten verkopen aan een ander land
C
belasting heffen voor het gebruiken van een weg
D
trots zijn op je eigen land en cultuur

Slide 7 - Quizvraag

2. Een voorbeeld van een Nederlands export product is
A
Kaas
B
Olie
C
Electronica
D
Kleding

Slide 8 - Quizvraag

3. Als de importwaarde groter is dan de exportwaarde op je betalingsbalans dan heb je:
A
handelsoverschot
B
handelstekort
C
geen tekort en geen overschot = evenwicht

Slide 9 - Quizvraag

4. Het nationaal inkomen is:
A
alle inkomens van de inwoners bij elkaar opgeteld.
B
Export - import =

Slide 10 - Quizvraag

5. Hoe bereken je de exportwaarde?
A
aantal verkochte producten/goederen x de prijs
B
aantal gekochte producten/goederen x de prijs
C
aantal verkochte producten/goederen : de prijs
D
aantal gekochte producten/goederen : de prijs

Slide 11 - Quizvraag

6. Wat is een open economie?
A
dichte grenzen
B
open grenzen
C
helemaal geen grenzen
D
Afhankelijk van de import en de export

Slide 12 - Quizvraag

7. Wat is geen vorm van internationale handel?
A
Nederland verkoopt aan China.
B
Duitsland koopt van Nederland.
C
Brussel koopt van Londen.
D
Amsterdam verkoopt aan Eindhoven.

Slide 13 - Quizvraag

8. Wat zijn Vreemde Valuta?
A
Buitenlands geld
B
Wisselkoers
C
Provisiekosten
D
Euro's

Slide 14 - Quizvraag

9. Wat betekent het begrip 'wisselkoers'?
A
Het wisselen van geld voor €
B
Een wedstrijd met je fiets
C
bedrag dat aangeeft hoeveel 1 euro waard is in vreemde valuta
D
Aangeeft hoeveel de prijsindex staat

Slide 15 - Quizvraag

10. Internationale arbeidsverdeling is:
A
Elk land produceert waar hij goed en goedkoop in is.
B
Elk land produceert hetzelfde product

Slide 16 - Quizvraag

6. Wat is een open economie?
A
dichte grenzen
B
open grenzen
C
helemaal geen grenzen
D
Afhankelijk van de import en de export

Slide 17 - Quizvraag

7. Wat is geen vorm van internationale handel?
A
Nederland verkoopt aan China.
B
Duitsland koopt van Nederland.
C
Brussel koopt van Londen.
D
Amsterdam verkoopt aan Eindhoven.

Slide 18 - Quizvraag

8. Wat zijn Vreemde Valuta?
A
Buitenlands geld
B
Wisselkoers
C
Provisiekosten
D
Euro's

Slide 19 - Quizvraag

9. Wat betekent het begrip 'wisselkoers'?
A
Het wisselen van geld voor €
B
Een wedstrijd met je fiets
C
bedrag dat aangeeft hoeveel 1 euro waard is in vreemde valuta
D
Aangeeft hoeveel de prijsindex staat

Slide 20 - Quizvraag

10. Internationale arbeidsverdeling is:
A
Elk land produceert waar hij goed en goedkoop in is.
B
Elk land produceert hetzelfde product

Slide 21 - Quizvraag