3D Dienstag, den 8. November 2022 Kapitel 2: Gesundheit

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Dienstag, den 8. November 2022
  • Willkommen
  • Lernziele
  • Lernliste Kapitel 2
  • Sprachmittel
  • Lernliste üben
  • Nachsehen Aufgaben Woche 44
  • Aufgaben/lernen Woche 45
  • Toetsweek 48
  • Zum Schluss

Slide 2 - Tekstslide

Lernziele:
  • Je kunt het persoonlijk voornaamwoord als onderwerp, lijdend en meewerkend voorwerp gebruiken.
  • Je kunt zeggen hoe je je voelt.
  • Je kunt vertellen wat er is gebeurt.

Slide 3 - Tekstslide

Lernliste Kapitel 2 Seite 88
A Sehen + C Hören

Slide 4 - Tekstslide

Sprachmittel   Seiten 73-74 + 91
Aufgabe 33: Sprachmittel vorbereiten => Hörfragment

Besprechen Aufgabe 33 + hören

Aufgabe 34: Fragen und antworten => uitleg!
  • Zelfstandig maken.
  • Klaar: Leren Lernliste helemaal Seiten 88-89
  • Bespreken Aufgabe 34
timer
1:00

Slide 5 - Tekstslide

Lernliste üben
Spinner!!

Slide 6 - Tekstslide

Nachsehen Aufgaben Woche 44
Aufgaben 4, 5, 7 + 18 t/m 20 + 25 t/m 27 
        Seiten 56-57,      66-67,          69-70

Antwoorden staan in Teams/Bestanden/Antworten

Slide 7 - Tekstslide

Woche 45: Kapitel 2 Gesundheit
Machen zu Hause (thuis) Kapitel 2: 
Aufgaben 8 t/m 11 + 21 t/m 24 + 28 + 29    Seiten 58-59   Seiten 67 t/m 24   Seiten 70-71

Lernen zu Hause (thuis):
Grammatik A + B Seite 90  +  Word document Teams/bestanden/Grammatik/Kapitel 2
Lernen Lernliste Seiten 88+89 helemaal.
Sprachmittel Seite 73 + 91

Während der Stunde zusammen (tijdens de les):
Wörter besprechen und lernen.
Aufgaben 32 t/m 34 + 36  Seiten 72-75
Arbeiten an Aufgaben Woche 45


timer
1:00

Slide 8 - Tekstslide

Lernen Wörter Lernliste Seite 88
Hoe leer je woordjes?

1e stap goed doorlezen
2e stap herhalen van eerder geleerde woorden.
3e stap afdekken
4e stap schrijven

Andere methoden leren woordjes:
  • WRTS (zowel betekenis leren als schrijven (typen).
  • Quizlet (zowel betekenis leren als schrijven (typen).
  • Op kaartjes schrijven hiermee kun je verschillende dingen leren:
             - betekenis
             - schrijven op een blaadje
             - overhoren door naar spelling van het woord te vragen.
 



















Slide 9 - Tekstslide

Toetsweek 48 (vanaf 28 november a.s.):
Lesstof:
  • Lernliste alle woorden bladzijden 88-89 (NL->D S88, D->NL S89)
  • Grammatica: 1e, 3e en 4e naamval persoonlijke voornaamwoorden -> onderwerp, meewerkend vw en lijdend vw bladzijde 90 + in Teams /bestanden/grammatica/Kapitel 2 Gesundheit.
  • Sprachmittel bladzijde 91 + bladzijde 73 + (gemaakte opdrachten).

Slide 10 - Tekstslide

Zum Schluss
  • Hoe leer je woordjes?
  • Hoe leer je de Sprachmittel?
  • Wat kun je doen wanneer je de grammatica nog niet helemaal snapt?

Slide 11 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm (pv)?
  • Maak de zin vragend; de persoonsvorm komt vooraan.
  • Zet de zin in een andere tijd; het woord dat verandert is de persoonsvorm.

Slide 12 - Tekstslide

Zinsontleding oefenen:
  1. Zij geeft een snoepje aan Thomas.
  2. Mark maakt voor Roos een ontbijt.
  3. Theo bouwt een boomhut voor zijn kleine broertje.
  4. Zou Anton die valse hond in zijn eentje drinken durven geven?
  5. Vrijdag heeft hij de bloem in de winkel gekocht.




Slide 13 - Tekstslide

Zinsontleding Duits oefenen:
  1. Marie singt ein Lied auf der Bühne.
  2. Lena bot die Bilder einem Händler an.
  3. Die Katze brachte Beate eine Maus.
  4. Der Lehrer überreichte (uitreiken/overhandigen) der Klasse eine Urkunde.

Slide 14 - Tekstslide

Volgorde zinsontleding:
1. Zoek de persoonsvorm (pv).
2. Zoek het onderwerp (o).
3. Zoek het gezegde (gez.)
4. Zoek het lijdend voorwerp (lv).
5. Zoek het meewerkend voorwerp:
Zet Aan wie / Voor wie voor het onderwerp, gezegde en eventuele lijdend voorwerp.

Slide 15 - Tekstslide

Hoe vind je het onderwerp in een zin? Welke vraag stel je?
- Wie (wat) + persoonsvorm?

Hoe vind je de persoonsvorm (pv)?
1. Maak de zin vragend; de persoonsvorm komt vooraan.
2. Zet de zin in een andere tijd; het woord dat verandert is de persoonsvorm.


Slide 16 - Tekstslide

Hoe vind je het lijdend voorwerp (lv)?
1. Zoek het onderwerp
2. Stel de vraag: wie/wat + gezegde + onderwerp
3. Antwoord op deze vraag → het lijdend voorwerp

Slide 17 - Tekstslide

Hoe vind ik het meewerkend voorwerp (mv)?
1. Zoek eerst de persoonsvorm, het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp in de zin.
2. Zet aan wie of voor wie voor het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp.
3. Staat het woord -aan of het woord -voor in een zin, dan weet je al dat er een meewerkend voorwerp in de zin zit.
4. In een zin kan altijd maar één meewerkend voorwerp zitten. 

Slide 18 - Tekstslide