Op niveau - examentraining

Op niveau - tweede fase - taalvaardigheid Nederlands -
leerlingboek 5/6 vwo

H 10 (pagina 226 en verder)
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Op niveau - tweede fase - taalvaardigheid Nederlands -
leerlingboek 5/6 vwo

H 10 (pagina 226 en verder)

Slide 1 - Tekstslide

Geef een synoniem voor het woord 'exeptioneel'.
A
buitensporig
B
verstoring
C
relatie
D
zienswijze

Slide 2 - Quizvraag

Geef een synoniem voor het woord 'opperen'.
A
begrenzing
B
typeren
C
naar voren brengen
D
verdorven maken

Slide 3 - Quizvraag

Geef een synoniem voor het woord 'naïef'.
A
kinderlijk
B
voldoende
C
onwerkelijk
D
overtuigend

Slide 4 - Quizvraag

Geef een synoniem voor het woord 'perverteren'.
A
onjuist weergeven
B
stappen
C
vervormen
D
doen ontaarden

Slide 5 - Quizvraag

Geef een synoniem voor het woord 'teloorgang'.
A
kenmerken
B
verband
C
(het) verloren gaan
D
veronderstelling

Slide 6 - Quizvraag

Geef een synoniem voor het woord 'karakteriseren'.
A
kenmerken
B
doen ontaarden
C
onjuist weergeven
D
verdorven maken

Slide 7 - Quizvraag

Geef een synoniem voor het woord 'bevindingen'.
A
raad
B
standpunt
C
middel
D
resultaten

Slide 8 - Quizvraag

Geef een synoniem voor het woord 'correlatie'.
A
raad
B
verband
C
maatregel
D
voldoende

Slide 9 - Quizvraag

Geef een synoniem voor het woord 'visie'.
A
standpunt
B
advies
C
ondergang
D
ongekunsteld

Slide 10 - Quizvraag

Geef een synoniem voor het woord 'stadia'.
A
opmerkingen
B
uitkomsten
C
begrenzing
D
perioden

Slide 11 - Quizvraag

Geef een synoniem voor het woord 'factoren'.
A
opmerkingen
B
kenmerken
C
omstandigheden
D
perioden

Slide 12 - Quizvraag

Geef een synoniem voor het woord 'aanname'.
A
raad
B
hypothese
C
relatie
D
advies

Slide 13 - Quizvraag

Geef een synoniem voor het woord 'ontwrichting'.
A
verstoring
B
maatregel
C
theoretisch
D
advies

Slide 14 - Quizvraag

Geef een synoniem voor het woord 'aanbeveling'.
A
commentaar
B
maatregel
C
ondergang
D
advies

Slide 15 - Quizvraag

Geef een synoniem voor het woord 'denkbeeldige'.
A
beperking
B
voldoende
C
theoretisch
D
kinderlijk

Slide 16 - Quizvraag

Geef een synoniem voor het woord 'remedie'.
A
beperking
B
zienswijze
C
ondergang
D
maatregel

Slide 17 - Quizvraag

Geef een synoniem voor het woord 'voorbehoud'.
A
beperking
B
zienswijze
C
ondergang
D
commentaar

Slide 18 - Quizvraag

Geef een synoniem voor het woord 'vertekenen'.
A
onwerkelijk, maar wel mogelijk
B
onjuist weergeven
C
(het) verloren gaan
D
medeoorzaken

Slide 19 - Quizvraag

Geef een synoniem voor het woord 'kanttekeningen'.
A
resultaten
B
kenmerken
C
commentaar
D
medeoorzaken

Slide 20 - Quizvraag

Geef een synoniem voor het woord 'afdoende'.
A
voldoende
B
onwerkelijk
C
ondergang
D
beperking

Slide 21 - Quizvraag

Geef de betekenis van het woord 'acclamatie'.
A
algemene goedkeuring
B
zeer duidelijk
C
gelijk
D
schommelen

Slide 22 - Quizvraag

Geef de betekenis van het woord 'aforisme'.
A
vertrouwelijk
B
afwijking
C
gelijk
D
korte spreuk

Slide 23 - Quizvraag

Geef de betekenis van het woord 'ambivalent'.
A
vertrouwelijk
B
afwijking
C
tegelijk twee verschillende waarden hebbend
D
streng en onbuigzaam

Slide 24 - Quizvraag

Geef de betekenis van het woord 'analoog'.
A
vast, onveranderlijk
B
afwijking
C
zeer duidelijk
D
gelijk, overeenkomstig

Slide 25 - Quizvraag

Geef de betekenis van het woord 'component'.
A
samenstellend deel van een geheel
B
afwijking
C
toppunt
D
jouw gedachten en gevoelens aan een ander toekennen

Slide 26 - Quizvraag

Geef de betekenis van het woord 'confidentieel'.
A
vertrouwelijk
B
zeer duidelijk
C
toppunt
D
jouw gedachten en gevoelens aan een ander toekennen

Slide 27 - Quizvraag

Geef de betekenis van het woord 'coöperatief'.
A
volgens vaste gewoonte, altijd weer
B
met anderen samenwerkend
C
onkreukbaarheid, oprechtheid
D
jouw gedachten en gevoelens aan een ander toekennen

Slide 28 - Quizvraag

Geef de betekenis van het woord 'discrepantie'.
A
het beschermen van eigen handel en industrie
B
afwijking
C
onkreukbaarheid, oprechtheid
D
beweren, doen alsof

Slide 29 - Quizvraag

Geef de betekenis van het woord 'dogmatisch'.
A
streng en onbuigzaam
B
zeer duidelijk
C
onkreukbaarheid, oprechtheid
D
situatie waarin falende verantwoordelijken straffeloos wegkomen met een smoes

Slide 30 - Quizvraag

Geef de betekenis van het woord 'evident'.
A
voorrang
B
zeer duidelijk
C
onkreukbaarheid, oprechtheid
D
situatie waarin falende verantwoordelijken straffeloos wegkomen met een smoes

Slide 31 - Quizvraag

Geef de betekenis van het woord 'excuuscultuur'.
A
schommelen
B
over de zin van het bestaan
C
tegenstellingen oproepen
D
situatie waarin falende verantwoordelijken straffeloos wegkomen met een smoes

Slide 32 - Quizvraag

Geef de betekenis van het woord 'existentieel'.
A
vertegenwoordiger
B
over de zin van het bestaan
C
tegenstellingen oproepen
D
beweren, doen alsof

Slide 33 - Quizvraag

Geef de betekenis van het woord 'exponent'.
A
vertegenwoordiger
B
toppunt
C
tegenstellingen oproepen
D
beweren, doen alsof

Slide 34 - Quizvraag

Geef de betekenis van het woord 'feodaal'.
A
vertegenwoordiger
B
vertrouwelijk
C
waarin ondergeschikten afhankelijk zijn van rijke, machtige mensen
D
jouw gedachten en gevoelens aan een ander toekennen

Slide 35 - Quizvraag

Geef de betekenis van het woord 'fluctueren'.
A
schommelen
B
straffeloos wegkomen met een smoes
C
voorrang
D
jouw gedachten en gevoelens aan een ander toekennen

Slide 36 - Quizvraag

Geef de betekenis van het woord 'integriteit'.
A
zeer duidelijk
B
onkreukbaarheid, oprechtheid
C
voorrang
D
jouw gedachten en gevoelens aan een ander toekennen

Slide 37 - Quizvraag

Geef de betekenis van het woord 'polariseren'.
A
het beschermen van eigen handel en industrie
B
beweren, doen alsof
C
tegenstellingen oproepen
D
jouw gedachten en gevoelens aan een ander toekennen

Slide 38 - Quizvraag

Geef de betekenis van het woord 'pretenderen'.
A
het beschermen van eigen handel en industrie
B
beweren, doen alsof
C
volgens vaste gewoonte, altijd weer
D
jouw gedachten en gevoelens aan een ander toekennen

Slide 39 - Quizvraag

Geef de betekenis van het woord 'prioriteit'.
A
gelijk, overeenkomstig
B
afwijking
C
volgens vaste gewoonte, altijd weer
D
voorrang

Slide 40 - Quizvraag

Geef de betekenis van het woord 'projectie'.
A
jouw gedachten en gevoelens aan een ander toekennen
B
afwijking
C
volgens vaste gewoonte, altijd weer
D
vast, onveranderlijk

Slide 41 - Quizvraag

Geef de betekenis van het woord 'protectionisme'.
A
het beschermen van eigen handel en industrie
B
schommelen
C
volgens vaste gewoonte, altijd weer
D
vast, onveranderlijk

Slide 42 - Quizvraag

Geef de betekenis van het woord 'steevast'.
A
algemene goedkeuring
B
gelijk, overeenkomstig
C
volgens vaste gewoonte, altijd weer
D
vast, onveranderlijk

Slide 43 - Quizvraag

Geef de betekenis van het woord 'stereotiep'.
A
algemene goedkeuring
B
streng en onbuigzaam
C
toppunt
D
vast, onveranderlijk

Slide 44 - Quizvraag

Geef de betekenis van het woord 'summum'.
A
algemene goedkeuring
B
streng en onbuigzaam
C
toppunt
D
afwijking

Slide 45 - Quizvraag

Als je bij het examen een open vraag waarin sprake is van een maximumaantal woorden, goed beantwoordt en je blijft binnen de gegeven woordlengte, krijg je één punt extra.
A
waar
B
onwaar

Slide 46 - Quizvraag

Bij het kiezen van het juiste functiewoord uit een gegeven reeks in een examenvraag heb je veel aan signaalwoorden.
A
waar
B
onwaar

Slide 47 - Quizvraag

Je moet alle woorden uit de examenteksten die je niet kent, opzoeken in een woordenboek.
A
waar
B
onwaar

Slide 48 - Quizvraag

'Citeer een zinsgedeelte.' Je mag bij een vraag waarin zo'n formulering voorkomt, een citaat van een zin of een woordgroep geven.
A
waar
B
onwaar

Slide 49 - Quizvraag

'Formuleer het standpunt van de auteur over de wenselijkheid van thuisonderwijs in maximaal 25 woorden.' Bij het maken van deze opdracht mag je geen complete zin citeren, maar wel belangrijke woorden en woordgroepen overnemen.
A
waar
B
onwaar

Slide 50 - Quizvraag

Als je de hoofdgedachte van een groepje alinea's of van een hele tekst moet formuleren, geef je daar een opsommende samenvatting van.
A
waar
B
onwaar

Slide 51 - Quizvraag