Final test 5 Engels 1e klas

Wanneer gebruik je de present continuous?
A
Iets is nu aan de gang
B
Je bent NU iets aan het doen
C
Iets gebeurt nu
D
Alle drie de antwoorden zijn waar
1 / 27
volgende
Slide 1: Quizvraag
EngelsMiddelbare schoolvmbo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Wanneer gebruik je de present continuous?
A
Iets is nu aan de gang
B
Je bent NU iets aan het doen
C
Iets gebeurt nu
D
Alle drie de antwoorden zijn waar

Slide 1 - Quizvraag

Staat in deze zin de Present continuous?
Patricia is visiting her mother right now
A
True
B
False

Slide 2 - Quizvraag

Staat in deze zin de continuous?
He loves to play computer games in the weekend.
A
True
B
False

Slide 3 - Quizvraag

Staat in deze zin de continuous?
Look! The clouds are moving fast.
A
True
B
False

Slide 4 - Quizvraag

Hoe maak je de present continuous?

Slide 5 - Open vraag

Hoe maak je een vraag in de present continuous?
A
Do/does toevoegen
B
Gewoon een vraagteken achter de zin zetten
C
onderwerp en de vorm van "to be" omdraaien

Slide 6 - Quizvraag

Hoe maak je een ontkenning in de present continuous?
A
Je zet het woordje 'not' ergens in de zin
B
Je zet het woordje 'not' direct achter de vorm van to be
C
Je ze het woordje 'not' aan het eind van de zin

Slide 7 - Quizvraag

Zet in de present continuous:
(listen) We ____ to the teacher now.

Slide 8 - Open vraag

Zet in de present continuous:
(walk) Look! Frank ____ in the park.

Slide 9 - Open vraag

Zet in de present continuous:
(look) I _____ at the board.

Slide 10 - Open vraag

Much or many?
food
A
much
B
many

Slide 11 - Quizvraag

Much or many?
potatoes
A
much
B
many

Slide 12 - Quizvraag

Much or many?
picture
A
much
B
many

Slide 13 - Quizvraag

Much or many?
children
A
much
B
many

Slide 14 - Quizvraag

_____ flowers
A
much
B
many

Slide 15 - Quizvraag

Gebruik de present simple, present continuous of will.
My sister (to travel) to Italy every year.

Slide 16 - Open vraag

Gebruik de present simple, present continuous of will.
I think you (to like) the new teacher.

Slide 17 - Open vraag

wat betekent tiny
A
groot
B
dik
C
klein
D
rijk

Slide 18 - Quizvraag

wat betekent aim?
A
rijk
B
honger
C
strand
D
richten

Slide 19 - Quizvraag

Wat betekent bone?
A
bot
B
boon
C
boot
D
land

Slide 20 - Quizvraag

Hoofdpijn
A
dizzy
B
flu
C
headache
D
sick

Slide 21 - Quizvraag


A
wood
B
tree
C
earth
D
sky

Slide 22 - Quizvraag

Past simple
Simone....(to work) in Maynooth for 2 years.
A
is working
B
works
C
have worked
D
worked

Slide 23 - Quizvraag

Past simple -
I...... (to study) for my English exam today.
A
did not study
B
didn't study
C
did not studied
D
didn't studied

Slide 24 - Quizvraag

Past simple ?
...they.... (to play) tennis when they were young?
A
Have played
B
Did play
C
Does play
D
Have play

Slide 25 - Quizvraag

(big) Horses are ..... than dogs, but a whale is the........
A
big, bigger
B
biggest, bigger
C
bigger, biggest
D
biggest, big

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Tekstslide