Ostu 2.2 - Verwijswoorden (klas 2)

Welkom bij Nederlands!
Bij Ostu
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands!
Bij Ostu

Slide 1 - Tekstslide

Verwijswoorden!!!
      Verwijswoorden
Doel
Je leert de verwijswoorden goed te gebruiken

Slide 2 - Tekstslide

Waarom
Een tekst is saai als je steeds hetzelfde woord gebruikt.
Het is beter om wat variatie aan te brengen.
Maak daarom gebruik van verwijswoorden.

Slide 3 - Tekstslide

Verwijswoorden
Verwijswoorden verwijzen naar iets wat al in de tekst is genoemd. Dit kan zijn:
  • Een woord
  • Een groepje woorden
  • Een zin 

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeeld
Voorbeeld:
Max is blij. Max heeft 8 euro verdiend.

beter: Max is blij. Hij heeft 8 euro verdiend.


ook goed: Max is blij, want hij heeft 8 euro verdiend.

Slide 5 - Tekstslide

DEZE, DIE, DIT, DAT
Ezelsbruggetje:
  • diT en daT gebruik je bij heT-woorden.
(het huis - dit /dat huis)
  • dezE en diE gebruik je bij dE-woorden.
(de hond - die / deze hond)




Slide 6 - Tekstslide

Overzicht -Spiekkaartje maken






mannelijk/vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem, zijn
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze

Slide 7 - Tekstslide

Verwijswoorden...
A
geven een verband aan in de tekst.
B
geven een eigenschap aan.
C
geven aan dat iets van iemand is.
D
verwijzen naar iets in de tekst.

Slide 8 - Quizvraag

Welke verwijswoorden gebruik je bij de-woorden?
die
dit 
deze
dat
de-woorden

Slide 9 - Sleepvraag

Verwijswoorden
Geen verwijswoorden
ze
kijkt
rond
hij 
mompelt
kleur

Slide 10 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
dit
die
deze
dat
het-woorden

Slide 11 - Sleepvraag

Verwijswoord
signaalwoord
omdat 
dus
hoewel
en
hij 
zij
die
dat

Slide 12 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Onno krijgt een vreemd mailtje binnen.

_________ denkt dat  ________ spam is.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 13 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Twan heeft een bijbaantje voor twee uurtjes,

 ________  vindt    ________ niet erg.
deze
die
dat
hij
zij
het
ze

Slide 14 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Er kunnen meerdere verwijswoorden goed zijn als antwoord. 
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het

Slide 15 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 16 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden ken je nu?
Probeer het eerst uit je hoofd te zoen. Gebruik daarna pas je spiekbriefje. 
het cadeau (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de man (mannelijk)
hij, hem, zijn
die, deze
de vrouw (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht
Schrijf een verhaaltje van minimaal 5 zinnen. Gebruik minimaal 3 verwijswoorden in je tekstje. Onderstreep je verwijswoorden.

Slide 18 - Tekstslide



Als het goed is  weet je nu: wat verwijs- woorden zijn en hoe je ze gebruikt.



Nog vragen?

Slide 19 - Tekstslide