2TL le 27 novembre

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Vertaal: Tu fais du sport?

1. Jij doet aan sport.
2. Hij doet aan sport.
3. Doet hij aan sport?
4. Doe jij aan sport?

Vertaal: Je m'entraîne quatre fois par semaine.

1. Ik train 2 keer per week.
2. Ik train 4 keer per week.
3. Jij traint 2 keer per week.
4. Jij traint 4 keer per week.

Vertaal: Je ne mange pas beaucoup de fruits.

1. Ik eet niet veel fruit.
2. Ik eet veel fruit.
3. Jij eet niet veel fruit.
4. Jij eet veel fruit.

Vertaal: Elle est en forme.

1. Hij is in vorm.
2. Ik ben in vorm.
3. Jij bent in vorm.
4. Zij is in vorm.

Vertaal: Tu manges bien?

1. Eet hij goed?
2. Drinkt hij goed?
3. Eet jij goed?
4. Drink jij goed?

Vertaal: Oui, je fais du jogging.

1. Ja, ik doe aan sport.
2. Nee, ik doe niet aan sport.
3. Ja, ik doe aan hardlopen.
4. Nee, ik doe niet aan hardlopen.

Vertaal: Qu'est- ce que ça veut dire?

1. Wat ga jij doen?
2. Wie wil iets zeggen?
3. Hoe gaat het ermee?
4. Wat betekent dat?

www.talenwijzer.com

Grammaire C oefenen

Op de volgende slide ga je naar een webpagina met oefeningen. Daarvan maak je oefening 1 en 2. 

Zo oefen je goed voor het s.o.

www.talenwijzer.com

La santé (gezondheid)

Op de volgende slide vind je een Frans kinderliedje over gezond en ziek zijn. Bij het liedje zijn vragen die de docent uitdeelt.