verwijswoorden

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

verwijswoorden

Dat woordenboek is niet van.........

1. jou
2. jouw

Mijn moeder kan niet zo lekker koken als die van .....

1. jouw
2. jou

Heeft Casper de mail van ...............al beantwoord?

1. mij
2. mijn

Wat is .........mening over de nieuw auto?

1. jou
2. jouw

Vind je het niet onhygiënisch als je......oordopjes uitleent?

1. jouw
2. jou

Mevrouw, ik heb................huiswerk niet af.

1. mijn
2. me

het-woorden...............het/zijn                   dat,dit

vb Ik heb het huiswerk niet gemaakt. Het was erg moeilijk.

de-woorden

mannelijk                     hij/hem/zijn                   die,deze

vrouwelijk                     zij/ze/haar                      die,deze

 vb. De jas is erg vies geworden. Deze doe ik in de was.

De bloem in de vaas is lelijk geworden. Die doe ik weg.

...........moeder is boos op mij.

1. mijn
2. me

Onze boot is gerepareerd. Morgen brengen ze ..................naar de haven.

1. hem
2. het

Folkert heeft de jas van Roosmarijn meegenomen. Deze/dit moet hij straks aan haar teruggeven.

1. deze
2. dit

De koffiekopjes staan nog op .........tafeltje.

1. dit
2. deze

Waar heb je het zakje snoep neergelegd, die/dat Dex gisteren heeft gekocht?

1. dat
2. die

Mayra's zonnebril is kapot, want Melle heeft hem/ze per ongeluk laten vallen.

1. hem
2. ze

De koffiekopjes staan nog op het tafeltje. Wil jij ..................even opruimen?

1. hem
2. ze