AIMER (houden van) / PRÉFÉRER (liever hebben) / ADORER (dol zijn op) / DÉTESTER (een hekel hebben aan)
-Tu aimes le coca? Non, je préfère l'eau minérale
Houd je van coca? Nee, ik heb liever mineraalwater
-Tu aimes la glace au chocolat ? Non mais j'adore la glace à la vanille.
Houd je van chocolade-ijs? Nee, maar ik ben dol op vanille-ijs
-Tu aimes le café? Non, je déteste le café!
Houd je van koffie? Nee, ik heb een hekel aan koffie.e