Verwijswoorden

Formuleren H3 (blz. 90)
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Formuleren H3 (blz. 90)

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan wij doen?
Bespreken verwijswoorden
Oefening verwijswoorden (buiten boek)
Inoefenen met opdr. 1 t/m 3 
> Extra uitdaging? Maak i.p.v. 3, opdracht 4
Afsluiting> bespreking opdrachten

Slide 2 - Tekstslide

Doel
Ik kan correct verwijzen.

Slide 3 - Tekstslide

Verwijswoorden
Verwijswoorden:  
Verwijswoorden verwijzen naar één of meer woorden in de tekst. Soms zelfs naar een hele zin.  > Antecedent



Slide 4 - Tekstslide

Antecedent en verwijswoord
De discotheek heeft al haar sponsors uitgenodigd voor een danceparty. 

Antecedent = ...
haar = ...

Antecedent: personen, dingen, plaatsen, tijdstippen.

Slide 5 - Tekstslide

Verwijswoorden
Met een verwijswoord kun je verwijzen naar woorden die je eerder hebt gebruikt.
Verbanden tussen woorden en zinnen kunnen we dus aangeven met verwijswoorden.

  • Hij, ze, zij, het, hem, haar, zijn, hun, deze, die, dat, dit.
  • Met wie, waarvoor, waarmee, waartegen enz.

Slide 6 - Tekstslide

Verwijswoorden
Kies het juiste verwijswoord:






mannelijk/vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze

Slide 7 - Tekstslide

Verwijswoorden

Als je verwijst naar een persoon, doe je dit met het woord 'wie', als je naar een dier/ding verwijst, doe je dit met woord 'waar' 
Bijv. waarmee, waarom (reden), waartegen etc.
Verwijswoorden 
Zij: 
- gebruik je als onderwerp.
Zij hebben een boek gekregen. 

Hun
- direct achter hun staat een bezit. 
- als het een meewerkend voorwerp is, dus aan hun of voor hun. 
Het is hun boek.
Ik geef aan hun een boek. 


Slide 8 - Tekstslide

Morgen wordt fantastisch!
https://www.youtube.com/watch?v=bSVYdYpP7qs

Slide 9 - Tekstslide

Aan de slag
Wat: opdracht 1, 2, 3
> Noteer telkens het antecedent!

Extra uitdaging? Maak in plaats van 3 opdr. 4
Hulpmiddelen: theorie blz. 90 en de docent. 
                                > mannelijk of vrouwelijk (ing/heid) > internet 
Tijd: 12 minuten

Slide 10 - Tekstslide