De vragen beginnen makkelijk en worden daarna moeilijker.
Succes!
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Onderdelen in deze les
Oefenvragen 4H 3.1 t/m 3.3
De vragen beginnen makkelijk en worden daarna moeilijker.
Succes!
Slide 1 - Tekstslide
Je hebt het genotype en het fenotype. Wat wordt bedoeld met het fenotype?
A
De erfelijke informatie op je chromosomen
B
Eigenschappen die je kunt zien
Slide 2 - Quizvraag
De kleur van je haar wordt alleen bepaald door het genotype.
A
juist
B
onjuist
Slide 3 - Quizvraag
Waardoor wordt het fenotype bepaalt?
A
Door het genotype
B
Door het genotype en de omgeving (het milieu)
C
Door de omgeving
D
door de omgeving en de opvoeding
Slide 4 - Quizvraag
Wat is een genotype?
A
Uiterlijke kenmerken
B
Erfelijke eigenschappen
C
Karakter
D
Geurstoffen
Slide 5 - Quizvraag
Hebben de dochtercellen bij gewone celdeling hetzelfde genotype of hebben ze verschillende genotypen?
A
Hetzelfde genotype
B
Verschillende genotypen
Slide 6 - Quizvraag
Is het genotype van de larve hetzelfde als het genotype van het volwassen dier?
A
Ja
B
Nee
Slide 7 - Quizvraag
Welk genotype is homozygoot recessief?
A
aa
B
Aa
C
aA
D
ArAr
Slide 8 - Quizvraag
Iemand heeft voor een eigenschap genotype Aa. Wat voor genotype is dit?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Dominant
D
Recessief
Slide 9 - Quizvraag
Hebben zaadcellen bij de man allemaal hetzelfde genotype of hebben ze verschillende genotypen?
A
Hetzelfde genotype
B
Verschillende genotypen
Slide 10 - Quizvraag
Waar wordt het genotype vastgelegd?
A
Tussen 1 en 2
B
Tussen 2 en 3
C
Tussen stap 3 en 4
Slide 11 - Quizvraag
Hebben alle spiercellen van een individu hetzelfde genotype of hebben ze een ander genotype?
A
Hetzelfde genotype
B
Verschillende genotypen
Slide 12 - Quizvraag
Zie je in de afbeelding het fenotype of het genotype van de baby?
A
Fenotype
B
Genotype
Slide 13 - Quizvraag
Is in het voorbeeld het genotype veranderd? En het fenotype?
A
Alleen het fenotype
B
Alleen het genotype
C
Zowel het genotype als het fenotype
Slide 14 - Quizvraag
Wat is dan de kans op een homozygoot dominante nakomeling bij deze kruising?
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%
Slide 15 - Quizvraag
Wat is de juiste verhouding bij --> AA = 25%, Aa = 50%, aa = 25%
A
2 : 4: 2
B
1 : 2 : 2
C
1 : 3 : 1
D
1 : 2 : 1
Slide 16 - Quizvraag
Eigenschappen in het DNA
Eigenschappen die je kunt zien.
Met één van dit type gen krijg je altijd het fenotype er van.
Je hebt twee van dit type genen nodig om het fenotype te krijgen.
Wanneer je twee dezelfde genen hebt noem je dat...
Wanneer je twee verschillende genen hebt noem je dat...
Twee evensterke genen noem je...
Fenotype
Genotype
Homozygoot
Heterozygoot
Intermediair
Dominant
Recessief
Slide 17 - Sleepvraag
Moeder kat heeft een witte vacht met genotype aa.
Vader kat heeft een zwarte vacht.
Ze krijgen in ieder geval 1 kitten met een witte vacht.
Vul de kruisingstabel in.
Moeder
Vader
A
a
a
a
Aa
Aa
aa
aa
Slide 18 - Sleepvraag
Bij konijnen is de vachtkleur zwart (A) dominant over wit (a). Een homozygoot zwart konijn (AA) wordt enkele malen gekruist met een wit (aa) konijn. Hoe groot is de kans op witte konijntjes (aa)?
A
100%
B
75%
C
50%
D
0%
Slide 19 - Quizvraag
Bij konijnen is de vachtkleur zwart (A) dominant over wit (a). Een homozygoot zwart konijn (AA) wordt enkele malen gekruist met een wit konijn (aa). Wat is het genotype van de konijntjes uit de F1?
A
Aa
B
AA
C
aa
Slide 20 - Quizvraag
De konijnen in de F1 hebben allemaal genotype Aa. De konijntjes planten zich onderling voor. Werk de kruising uit.
Slide 21 - Open vraag
Uit de kruising komt: A a A AA Aa a Aa aa Wat is de verhouding in de genotypen? En wat in de fenotypen?
Slide 22 - Open vraag
Homozygoot
Heterozygoot
Dominant
Reccessief
Intermediair
2 gelijke genen voor één eigenschap
2 ongelijke genen voor 1 eigenschap
overheersend gen van een paar
onderdrukt gen van een genenpaar
Beide genen zijn even sterk, komen beiden naar voren in fenotype
Slide 23 - Sleepvraag
Een vrouw heeft 3 kinderen ze zijn allemaal jongens. Ze is zwanger van nummer 4. Hoeveel kans is er dat ze weer een jongen krijgt.
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%
Slide 24 - Quizvraag
Leg in je eigen woorden uit waarom je 50% kans hebt op een jongen of meisje.
Slide 25 - Open vraag
P1 = homozygoot P2 = homozygoot Bruin is dominant over groen
Schrijf de genotype van P1 en P2 op. P1 = P2=
Slide 26 - Open vraag
P1 = homozygoot P2 = homozygoot Bruin is dominant over groen Schrijf op welke geslachtscellen er kunnen voorkomen. P1 = P2 =
Slide 27 - Open vraag
P1 heeft bruine ogen genotype AA
P2 heeft groene ogen genotype aa
Sleep de juiste letters naar het kruisingschema:
A
A
a
a
Slide 28 - Sleepvraag
P1 heeft bruine ogen genotype AA
P2 heeft groene ogen genotype aa
Sleep de juiste letters naar het kruisingschema:
A
A
a
a
T
A
A
A
a
a
A
a
a
Slide 29 - Sleepvraag
Beide ouders zijn homozygoot, bruin is dominant. Hoeveel kans is er op nakomelingen met groene ogen?
Tip: gebruik het kruisingsthema van de vorige vraag.
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%
Slide 30 - Quizvraag
Bij tulpen is het gen voor lange stengels dominant (B) over dat voor korte stengels(b). Een homozygote tulp met lange stengel wordt gekruist met een tulp met korte stengel. De hieruit ontstane planten worden onderling verder gekruist.
a: Welke fenotypen kunnen bij de nakomeling in de F1 voorkomen?
A
Alleen lange stengels
B
Alleen korte stengels
C
Zowel lange stengels als korte stengels
D
Alleen half lange stengels
Slide 31 - Quizvraag
Bij tulpen is het gen voor lange stengels dominant (B) over dat voor korte stengels(b). Een homozygote tulp met lange stengel wordt gekruist met een tulp met korte stengel. De hieruit ontstane planten worden onderling verder gekruist.
a: Welke genotypen kunnen bij de nakomeling in de F2 voorkomen?
A
BB
B
Bb
C
bb
D
BB, Bb en bb
Slide 32 - Quizvraag
Het gen voor krullend haar is dominant (A), dat voor steil haar is recessief (a). Een vrouw die homozygoot is voor steil haar krijgt vier kinderen van een man met krullend haar (zie afbeelding). Wat is het fenotype van kind P?
Slide 33 - Open vraag
Het gen voor krullend haar is dominant (A), dat voor steil haar is recessief (a). Een vrouw die homozygoot is voor steil haar krijgt vier kinderen van een man met krullend haar (zie afbeelding). Wat is het genotype van vader?
Slide 34 - Open vraag
Sleep onderstaande begrippen...
...naar de bijbehorende uitleg
Verschillende vormen van een gen voor een bepaalde eigenschap
Alle waarneembare eigenschappen van een individu
Een deel van een chromosoom dat de info bevat van erfelijke eigenschappen
Gelijk in lengte en vorm
Het 23ste chromosoompaar
Bij de mens de eerste 22 paar chromosomen
Alle erfelijke eigenschappen van een individu
Fenotype
autosomen
Genotype
Allelen
homologe chromosomen
geslachtschromosomen
Gen
Slide 35 - Sleepvraag
Sleep onderstaande begrippen...
...naar de bijbehorende uitleg
adenine <> thymine, cytosine <> guanine
Afwijking/aandoening/ziekte ontstaan in baarmoeder
De specifieke volgorde van stikstofbase in een gen
Het aanzetten van een gen, erfelijke eigenschappen komen tot uiting
Een genetisch door de ouders doorgegeven
Verandering van uiterlijke kenmerken organisme door milieufactoren
genexpressie
modificatie
basenparing
aangeboren
DNA-sequentie
erfelijk
Slide 36 - Sleepvraag
Sleep onderstaande begrippen...
...naar de bijbehorende uitleg
dominant allel
homozygoot recessief
ouders
kinderen
intermediair
'kleinkinderen'
recessief allel
heterozygoot
homozygoot dominant
AwAr
P
Aa
aa
F1
A
F2
AA
a
Slide 37 - Sleepvraag
Bij katten is de factor voor een gevlekte vacht dominant over die voor een ongevlekte vacht. Men kruist een heterozygoot gevlekte kater met een niet gevlekte kat.
Hoeveel procent van de F1 zal homozygoot gevlekt worden?
A
0 %
B
25 %
C
50 %
D
75 %
Slide 38 - Quizvraag
Sommige mensen zijn niet in staat om pigment te vormen in hun huid, in hun haren en in de iris van hun ogen. Zo iemand wordt een albino genoemd. Bij mensen is het gen voor albinisme recessief. Een echtpaar krijgt een tweeling. De ene baby heeft een donkere huid. De andere baby is een albino.
Kan deze tweeling één-eiig zijn? En twee-eiig?
A
alleen één-eiig
B
alleen twee-eiig
C
zowel 1- als 2-eiig
Slide 39 - Quizvraag
Hoofdhaar groeit bij de kruin een bepaalde kant op. De groeirichting is erfelijk bepaald. Het gen voor de groeirichting naar rechts is dominant (G). Een man en een vrouw krijgen een kind. De man is heterozygoot voor de groeirichting van het haar. Bij de vrouw groeit het haar naar links. Hoe groot is de kans dat bij het kind het haar naar links groeit?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%
Slide 40 - Quizvraag
Leeuwenbekjes hebben witte, roze of rode bloemen. Uit welke kruising kun je concluderen dat de bloemkleur bij deze planten een intermediair fenotype is?
A
roze bloemen x roze bloemen → rode bloemen
B
roze bloemen x witte bloemen → witte bloemen
C
witte bloemen x rode bloemen → roze bloemen
D
witte bloemen x witte bloemen → witte bloemen
Slide 41 - Quizvraag
In een kooi zitten 6 zwarte muizen. Na een poosje zijn er 60 muisjes geboren. 17 met een bruine vacht, 43 met een zwarte vacht. Als ik de bruine nakomelingen met elkaar kruis, hoeveel van de jongen die uit deze kruising komen, zullen naar verwachting zwart zijn?
A
100%
B
75%
C
50%
D
0%
Slide 42 - Quizvraag
Bij het kippenras Andalusiërs zijn er drie verschillende fenotypen voor de verenkleur: zwart, wit en blauw. De blauwe kleur is een intermediair fenotype. Een blauwe kip wordt gekruist met een blauwe haan. Hoe groot is de kans dat een nakomeling uit deze kruising blauwe veren heeft?
A
25%
B
50%
C
27%
D
100%
Slide 43 - Quizvraag
Welke uitspraak over genexpressie is NIET waar?
A
Iedere celkern van je lichaam bevat precies dezelfde genen
B
Het tot uiting komen van een gen wordt genexpressie genoemd
C
Genen kunnen niet alleen 'aan' of 'uit' staan, maar ook 'harder' of 'zachter'
D
Welke genen 'aan' of 'uit' staan in een bepaald celtype is een willekeurig (=random) proces
Slide 44 - Quizvraag
Twee heterozygote muizen voor een eigenschap krijgen nageslacht. Het recessieve allel is lethaal. Wat zijn de genotype verhoudingen in de nakomelingen?
A
AA(25%), Aa(50%),
aa (25%)
B
AA(50%), Aa(50%)
C
AA(50%), Aa(25%), aa(25%)
D
AA(33%), Aa(67%)
Slide 45 - Quizvraag
Sleep onderstaande begrippen...
...naar de bijbehorende uitleg
Verschillende vormen van een gen voor een bepaalde eigenschap
Alle waarneembare eigenschappen van een individu
Een deel van een chromosoom dat de info bevat van erfelijke eigenschappen
Gelijk in lengte en vorm
Het 23ste chromosoompaar
Bij de mens de eerste 22 paar chromosomen
Alle erfelijke eigenschappen van een individu
Fenotype
autosomen
Genotype
Allelen
homologe chromosomen
geslachtschromosomen
Gen
Slide 46 - Sleepvraag
Sleep onderstaande begrippen...
...naar de bijbehorende uitleg
adenine <> thymine, cytosine <> guanine
Afwijking/aandoening/ziekte ontstaan in baarmoeder
De specifieke volgorde van stikstofbase in een gen
Het aanzetten van een gen, erfelijke eigenschappen komen tot uiting
Een genetisch door de ouders doorgegeven
Verandering van uiterlijke kenmerken organisme door milieufactoren
genexpressie
modificatie
basenparing
aangeboren
DNA-sequentie
erfelijk
Slide 47 - Sleepvraag
Sleep onderstaande begrippen...
...naar de bijbehorende uitleg
dominant allel
homozygoot recessief
ouders
kinderen
intermediair
'kleinkinderen'
recessief allel
heterozygoot
homozygoot dominant
AwAr
P
Aa
aa
F1
A
F2
AA
a
Slide 48 - Sleepvraag
Bij katten is de factor voor een gevlekte vacht dominant over die voor een ongevlekte vacht. Men kruist een heterozygoot gevlekte kater met een niet gevlekte kat.
Hoeveel procent van de F1 zal homozygoot gevlekt worden?
A
0 %
B
25 %
C
50 %
D
75 %
Slide 49 - Quizvraag
Sommige mensen zijn niet in staat om pigment te vormen in hun huid, in hun haren en in de iris van hun ogen. Zo iemand wordt een albino genoemd. Bij mensen is het gen voor albinisme recessief. Een echtpaar krijgt een tweeling. De ene baby heeft een donkere huid. De andere baby is een albino.